AFDELING AMSTERDAM
106
QAARNE kwijt ik mij van de taak, welke volgens het bepaalde in artikel 12
van het Uniform Reglement van de Provinciale en Plaatselijke Afdelingen
van Exploitanten op mij als Secretaris rust om de leden der Afdeling Amster
dam verslag uit te brengen ever de werkzaamheden in het afgelopen jaar.
Alvorens een summiere opsomming van en beschouwing te geven over de
gebeurtenissen, welke zich op organisatorisch terrein voordeden, lijkt het mij goed
de aandacht te vestigen op het probleem, hetwelk onze Afdeling, en in het bij
zonder haar Bestuur, in 1952 het meest heeft beziggehouden, namelijk de vraag
hoe ons bedrijf zich kan ontworstelen aan de greep van de 35% vermakelijk-
heidsbelasting, welke afgezien van de discriminatie die voor ons in deze heffing
ligt besloten, alle particulier-zakelijke initiatieven dreigt te doden.
Zij belette de ontwikkeling van het hoofdstedelijke bioscoopbedrijf, dat immers
in ons land de toon aangeeft en op grond waarvan voor dit bedrijf geheel eigen
maatstaven moeten worden aangelegd. De mogelijkheid om reserves te vormen,
ten einde de technische ontwikkeling van het filmwezen onder andere de
komst van de stereoscopische kleurenfilm met stereofonische geluidsweergave en
de toekomstige concurrentie der televisie op te kunnen vangen, ontbreekt ten
enen male. Daarnaast hield zij mede de opkomst van een geregelde Nederlandse
speelfilmindustrie, waarbij ons gehele land belang heeft, voortdurend tegen.
Het valt te betreuren, dat de gemeentelijke overheid in 'het afgelopen jaar,
ondanks alle moeite die het Bestuur zich daartoe gaf' er was namelijk enige
keren contact tussen gemeentelijke autoriteiten en vertegenwoordigers van het
Afdelingsbestuur niet tot het inzicht kwam, dat een drastische verlaging, zoal
niet onmiddellijk, dan toch op korte termijn, de ontwikkeling van de bioscopie
in de hoofdstad zal versnellen en dat van een toeneming van het aantal zaken
een vermeerdering van bioscoopbezoek mag worden verwacht, die eventuele
nadelen voor de gemeentekas ten slotte geheel of voor een groot d'eel zal
opheffen.
En ik meen uitdrukking te geven aan het algemeen gevoelen van de leden,
wanneer ik constateer, dat deze gemeentelijke belastingpolitiek, waaraan de steun
van de regering door de wijziging van het Koninklijk Besluit I 560 reeds ge
ruime tijd is ontvallen, verderfelijk is voor de ontplooiing van het 'bioscoopbedrijf
en ons allen vervult van pessimistische verwachtingen voor de toekomst.
In het verslagjaar werden negen bestuurs- en drie ledenvergaderingen gehou
den. Op 1 Januari was het Bestuur als volgt samengesteld: de heren W. K. G.
van Royen, Voorzitter; A. P. du Mee Sr.. Vice-Voorzitter; J. v. d. Horst, Secre
taris; C. J. Blad, Penningmeester en W. F. Dubbeldeman, lid.
De periodiek aftredende leden, de heren C. J. Blad, J, v. d. Horst en A. P. du
Mée Sr., werden herkozen.
Verschillende leden der Afdeling vervulden in de Bondscolleges de volgende
functies: Hoofdbestuur, de heer W. K. G. van Royen; Afdelingsraad, de heren
C. Blad en A. P. du Mée Sr.; Raad van Beroep, alsmede Gemengde Raad van
Beroep, de heren F. L. D. Strengholt. Voorzitter en B. W. G. van Royen, lid;
Commissie van Geschillen, de heer C. van Willigen, Voorzitter en de heer J.
v. d. Horst, lid; Commissie Nieuwe Zaken, de heer C. J. Blad; Commissie Beroep
Nieuwe Zaken, de heer B. W. G. van Royen; Teïevisiecommissie, de heer C. J
Blad; Sociale Commissie, de heer W. K. G. van Royen, Voorzitter en de heer
W. F. Dubbeldeman, lid; Commissie voor Niet-Commerciële Reclame, de heren
J. van der Horst, Voorzitter en B. W. G. van Royen, lid.
Enige leden der Afdeling hadden zitting in de hierna vermelde verenigingen en
commissies: Stichting Bio-Vacantieoord, de heren A. P. du Mée Sr. en C. van
Willigen; Raad van Beheer Stichting Nederlandse Filmstudio, de heer W. K. G.
van Royen, Voorzitter; Bestuur Nederlandsche Vereeniging van Biocoopreclame-