met de grootste aandrang de bestaande moeilijkheden te willen op
lossen en een rechtvaardige behandeling van het plaatselijke
bioscoopbedrijf te willen bevorderen.
Nadat de Burgemeester zijn twijfel had uitgesproken aangaande
de mogelijkheid van een sluiting van de bioscopen, ingeval de Raad
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders accoord zou
gaan om het onderzoek uit te stellen en hangende dit onderzoek
het vroeger genomen besluit van 4 Juli 1951 in te trekken, besloot
de Raad met negen tegen acht stemmen overeenkomstig het voor
stel van Burgemeester en Wethouders. Met ingang van 21 Juli
hebben de exploitanten in Hoensbroek hun zaken gesloten na te
voren gepleegd overleg met het Hoofdbestuur. Op 7 October be
sloot de Gemeenteraad van Hoensbroek met tien tegen zeven stem
men andermaal tot een verlaging van de belasting voor bioscoop
voorstellingen, waarna de exploitanten aldaar op 17 October hun
zaken heropenden.
Aangezien in een aantal gemeenten, inzonderheid in Coevorden
en Hoensbroek, en ook in de gemeente Zwolle, het Raadsbesluit
tot verlaging van de belasting in verband met begrotingsgeschillen
tussen het gemeentebestuur en Gedeputeerden nog steeds geen toe
toepassing heeft verkregen en aspecten van principiële aard zich
hadden geopenbaard, heeft het Hoofdbestuur advies gevraagd aan
Prof. Mr. W. G. Vegting, hoogleraar in het administratief recht
aan de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam. In een uitvoerig
advies heeft Prof. Vegting het Hoofdbestuur medegedeeld, dat de
algemene grondslagen welke hebben te gelden voor de hantering
van het goedkeuringsrecht door de Kroon, niet toelaten dat de be-
drijfsuitkomsten van de bij de vermakelijkheidsbelasting betrokken
ondernemingen ooit een overweging kunnen vormen welke mede
bepalend is voor de beslissing van de Kroon omtrent goedkeuring of
weigering van een verordening. Aangezien Gedeputeerde Staten
geen ander materiaal aan de Kroon behoeven voor te leggen dan
voor dit orgaan bij het nemen van haar beslissing van betekenis
kan zijn, is er geen aanleiding voor Gedeputeerde Staten inzage van
de boeken dezer ondernemingen te verlangen en is het ook uit dezen
hoofde volkomen redelijk zodanig verzoek te af te wijzen.
Met betrekking tot het gedrag dat van de Gemeenteraden, van
Gedeputeerde Staten en van de Kroon verwacht mag worden ten
aanzien van de verordeningen tot verlaging van de vermakelijk
heidsbelasting op bioscoopvoorstellingen geldt volgens Prof. Veg
ting het volgende:
,,De Gemeenteraden behoren in vrijheid zelfstandig te beslissen
of belastingherziening wenselijk is. Zij behoren hun beslissing hier
omtrent niet te laten beïnvloeden door het oordeel van Gedepu-
15