teerde Staten. Vanzelfsprekend behoren zij (of B. en W.zo'n oor deel niet te vragen alvorens een beslissing te nemen. Maar zij be horen ook niet op een besluit terug te komen wanneer hun blijkt, dat Gedeputeerde Staten een belastingverlaging niet wenselijk achten. Is eenmaal een belastingverordening vastgesteld en bij Gedeputeerde Staten ingezonden, dan heeft de Gemeenteraad recht op een be slissing van de Kroon en behoort hij deze ook af te wachten. Gedeputeerden behoren zich te beperken tot hun bij de wet op gedragen taak, te weten de verordening doorzenden met hun advies aan de Kroon. Zij handelen onbevoegd, wanneer zij ge meentebesturen in overweging geven een eenmaal genomen besluit tot belastingverlaging weder ongedaan te maken. Het is trouwens reeds onjuist, wanneer het college van Gedeputeerde Staten op verzoek van een gemeenteraad zijn standpunt met betrekking tot een belastingverlaging bepaalt voordat het gemeenteraadsbesluit gevallen is. Gedeputeerde Staten vermengen hun bevoegdheden wanneer zij inzending van een belastingverordening uitstellen tot dat zij hun standpunt ten opzichte van de gemeentebegroting heb ben kunnen bepalen. Contact met derden-belanghebbenden bij de belastingheffing behoren Gedeputeerde Staten, staande voor de taak hun gevoelen omtrent een belastingverordening aan de Kroon kenbaar te maken, in het algemeen zeker niet te leggen. Hun taak is er één van zuiver intern-administratieve aard. De Kroon, toetsend naar de hiervoor omschreven criteria, behoort slechts te weigeren een verordening goed te keuren, welke een ver laging van de vermakelijkheidsbelasting van bioscoopvoorstellingen brengt, in exceptionele, in het individuele geval liggende omstan digheden. In het algemeen behoort zij deze verlaging te aanvaar den. Zo'n aanvaarding is in overeenstemming met de aangegeven blijvende grondslagen voor haar goedkeuringsrecht alsook met de omstandigheden van het ogenblik, in zover deze op de han tering in de practijk van deze grondslagen invloed kunnen hebben. Volgens de grondslagen geldende voor haar goedkeuringsrecht, behoort de Kroon slechts verordeningen te weigeren, die in ernstige mate een algemeen rijksbelang of een gemeentelijk belang zouden schaden. In de jaren 1947 en volgende was de regering geneigd, als gevolg van toen bestaande omstandigheden, de economische toestand van ons land en de algemene economische landspolitiek. en als gevolg het algemeen rijksbelang betrokken te achten bij de tarieven der vermakelijkheidsbelasting. Dit leidde haar tot haar circulairepolitiek en tot artikel 6 der wet van 15 Juli 1948. Dit zou haar toen ook stellig hebben kunnen leiden tot een afwijzing van verordeningen, welke een verlaagd percentage voor bioscoopvoor stellingen zouden vaststellen. Thans zijn deze omstandigheden gewijzigd en kan de Kroon moeilijk meer het standpunt innemen, dat tussen het belastingpercentage geldend voor bioscoopvoorstel- 16

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1952 | | pagina 14