Er werd een groot aantal dispensatie-aanvragen en andere kwes
ties tussen werkgevers en werknemers omtrent de toepassing van
de Loonregeling behandeld, waarin over het algemeen een voor
beide partijen bevredigende regeling kon worden getroffen.
Slechts in één geval zag de Commissie zich genoodzaakt werk
gever en werknemer te horen en ten slotte nadat de werkgever de
genomen beslissing bleef negeren, het Hoofdbestuur om interven
tie te vragen. Dit heeft er toe geleid, dat de exploitant in kwestie
werd verplicht gevolg te geven aan de uitspraak van de Commis
sie. Bovendien werd hem door het Hoofdbestuur de straf van
waarschuwing opgelegd met publicatie in het Officieel Orgaan van
de Bond.
Zoals reeds in het vorig verslag werd opgemerkt heeft de Hoge
Raad der Nederlanden ondanks het door het College van Rijks-
bemiddelaars en de Sociale Commissie ingenomen standpunt op
28 Februari 1952 het door de Nederlandsche Bioscoop-Bond inge
stelde beroep in cassatie betrekking hebbende op de uitbetaling van
de verplichte loonsverhogingen over de minimum basisionen ver
worpen.
Dit betekende, dat de tot dusverre geldende minimum basisionen
ten bedrage van maximaal f 15,per week voor portiers en con
troleurs moesten worden verhoogd tot maximaal f 18,84 per week.
Voor ouvreuses moest het minimum basisloon van maximaal
f 10,worden verhoogd tot maximaal f 11,03 per week.
Per circulaire d.d. 7 Maart 1952 werd van de consequenties dezer
uitspraak uitvoerig mededeling aan werkgevers en werknemers ge
daan. De loonsverhogingen moesten met terugwerkende kracht tot
1 September 1950 worden betaald.
De vakbond, die deze zaak in eerste instantie aanhangig had
gemaakt vond het bereikte resultaat blijkbaar nog niet voldoende
en trachtte de uitspraak van de Hoge Raad dusdanig te interpre
teren, dat ook de basisionen, die boven het minimum liggen alsnog
met 2x5% zouden moeten worden verhoogd.
De Sociale Commissie nam ter zake een volstrekt afwijzend
standpunt in omdat op deze wijze naar haar mening öf de loons
verhogingen dubbel zouden worden uitbetaald èf de basisionen, die
toch al hoger liggen dan met het oog op het wekelijks ontvangen
verval noodzakelijk is, nog hoger zouden worden, hetgeen als een
onbillijkheid ten opzichte van de betrokken werkgever beschouwd
zou moeten worden. Er is te dezer zake een nadere interpretatie van
het College van Rijksbemiddelaars gevraagd, maar deze was aan
het eind van het verslagjaar nog niet ontvangen.
Op 7 Juni 1952 heeft het College van Rijksbemiddelaars een
beschikking uitgevaardigd, waarbij is bepaald, dat aan alle werk
nemers, die verzekerd zijn krachtens de Werkloosheidswet door de
39