In 1952 zijn drie geschillen aanhangig gemaakt, waarvan er één
werd behandeld, het tweede werd ingetrokken en het derde aan
het eind van het verslagjaar nog niet in behandeling was genomen.
Eerstbedoeld geschil werd aanhangig gemaakt door een lid van
de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten
contra een Bondslid en had betrekking op het feit, dat de laatste
om persoonlijke redenen weigerde een reclamefilm, afkomstig van
de eisende partij, in zijn bioscoop te vertonen. Deze film werd niet
rechtstreeks door de eisende partij geleverd, doch via een andere
reclame-exploitant, die met gedaagde een pachtcontract had. In dit
pachtcontract kwam de bepaling voor, dat de bioscoopexploitant
het recht had zonder opgave van redenen iedere door de reclame
exploitant ter vertoning aangeboden reclamefilm te weigeren.
De bioscoop-exploitant heeft evenwel van dit recht geen gebruik
gemaakt, want hij vertoonde de betrokken reclamefilm wel. Hij heeft
zijn opdrachtgever echter laten weten, dat niet met de eisende partij,
doch met de andere reclame-exploitant diende te worden afgerekend.
De eisende partij was van mening, dat hierdoor haar goede naam
ernstig werd geschaad. Zij vorderde derhalve, dat gedaagde aan
de opdrachtgever schriftelijk zou laten weten, dat zijn bezwaren
tegen de eisende partij niet steekhoudend zijn en dat zij te goeder
naam en faam bekend staat. Zulks op straffe van betaling van een
bepaalde dwangsom per dag, Bovendien werd gevorderd, gedaagde
een dwangsom op te leggen voor het geval hij in de toekomst we
derom mocht weigeren opdrachten van de eisende partij via boven
bedoelde reclame-exploitant uit te voeren.
De Commissie stelde in haar vonnis vast, dat het gedaagde
Bondslid door zijn handelwijze de betrokken reclame-exploitant in
derdaad bij de opdrachtgever in een kwaad daglicht had gesteld en
zij veroordeelde hem aan deze opdrachtgever een brief te schrijven,
waarmede eventueel gerezen misverstanden worden opgeheven.
De tekst van de te schrijven brief werd in het vonnis opgenomen.
Het andere gedeelte van de vordering werd afgewezen, omdat
de bioscoop-exploitant, gelet op de inhoud van het tussen hem en
de tweede reclame-exploitant bestaand pachtcontract niet verplicht
is hem alle aangeboden reclamefilms en reclameplaten te vertonen.
Het tweede geschil als bovenbedoeld had betrekking op dezelfde
aangelegenheid, doch nadat de Raad van Beroep in het hierboven
omschreven geschil uitspraak had gedaan, werd dit tweede geschil
ingetrokken.
Gemengde Raad van Beroep
Aangezien de heer F. L. D. Strengholt van de Gemengde Raad
van Beroep eveneens het voorzitterschap bekleedde, kwam er door
zijn overlijden in Maart ook in dit College een vacature. Na de
49