HOOFDBESTUURSVERGADERINGEN
Voorbereiding en wijziging Reglementen en Besluiten
jg IJ de aanvang van het verslagjaar was de samenstelling van het
Hoofdbestuur als volgt:
M. P. M. Vermin, Voorzitter; J. S. Croeze, Vice-Voorzitter; Joh.
Miedema, Secretaris; W. K. G. van Royen, Penningmeester; C. S.
Roem,'Gedelegeerde; M. Desmet, L. Groen, L. L. Lioni en R.
Uges Jr., leden.
Aan de beurt van aftreden waren de heren M. P. M. Vermin,
L. L. Lioni en R. Uges Jr., die. aangezien er geen tegen-candidaten
waren gesteld, in de op 14 Juli gehouden jaarlijkse vergadering dei-
leden bij enkele candidaatstelling werden herkozen.
Het Hoofdbestuur kwam 20 maal bijeen (32 keer in 1951).
Het Dagelijks Bestuur vergaderde 25 maal (21 verqaderinqen
in 1951). a
Het Hoofdbestuur zag zich ook in het afgelopen jaar voor een
omvangrijke taak gesteld, zoals uit de in de voorafgaande hoofd
stukken verantwoorde werkzaamheden blijkt. Inzonderheid het be
leid ten aanzien van de vermakelijkheidsbelasting vergde veel van
de tijd en de werkkracht van ons hoogste Bestuurscollege. Vele
besprekingen moesten worden gevoerd zowel met instanties buiten
de Bond als met onderscheidene Bondscolleges.
Op 20 November 1951 had het Hoofdbestuur aan de leden voor
stellen gezonden tot wijziging van artikel 1 van het Algemeen Be-
drijfsreglement en tot vaststelling van een Reglement Bedrijfs
afdeling Filmfabrikanten en Filmproducenten, welke voorstellen
ten nauwste met elkaar verband hielden.
Onder de betrokken leden leefde reeds lang de wens om allen,
die zich bezig houden met de voorbereiding, vervaardiging of be
werking van films in een eigen bedrijfsafdeling te organiseren. Er
zijn in deze sector van het filmbedrijf tal van problemen, die om
een oplossing vragen, zoals onder meer het tot stand brengen van
algemene leveringsvoorwaarden bij opdrachten tot vervaardiging
en bewerking van films, vaststelling van uniforme contracten, een
betere regeling van de verhouding tussen producent en medewer
kers enz.
Bovendien konden verschillende leden-filmfabrikanten en leden
filmproducenten niet toetreden tot bestaande afdelingen, zodat zij
hun stem niet konden laten horen in de afdelingsvergaderingen.
61