VERMAKELIJKHEIDSBELASTING
8
TN niet minder dan 70 gemeenten was de Bond in het afgelopen
jaar betrokken bij acties tot het verkrijgen van een herziening
van het vermakelijkheidsbelastingpercentage voor bioscoopvoorstel
lingen. In 51 gevallen werd al dan niet met steun van het Hoofd
bestuur een herziening van dit belastingpercentage bereikt. Ten
besluite van dit overzicht worden de gemeenten vermeld, waar zulks
het geval is geweest. In 10 gemeenten is de verordening tot her
ziening van het belastingpercentage tot heden niet in werking ge
treden, doordat Gedeputeerden deze verordeningen niet van een
advies voorzien aan de Kroon hebben doorgezonden ofwel de Kroon
haar goedkeuring hierop nog niet heeft verleend.
Waren het tot nog toe in hoofdzaak kleinere gemeenten, die aan
de bezwaren van het bedrijf tegemoet zijn gekomen, geleidelijk
breidt de herziening zich uit tot de plaatsen waar meer bioscopen
zijn gevestigd. Ook in de grote gemeenten werd van de zijde van
het bedrijf een opmerkelijke activiteit ontwikkeld, welke aldaar
leidde tot een diepgaand overleg met de verantwoordelijke wethou
ders. Resultaten hiervan kunnen niet worden medegedeeld. Wel
mogen wij in dit verslag, gezien de aard van het overleg, van iets
meer optimisme blijk geven met betrekking tot de naaste toekomst,
dan in het vorige verslag, zij het dat wij ons uiteraard aan geen
voorspellingen kunnen wagen.
Het is wellicht nuttig in dit verslag een overzicht op te nemen
van de ontwikkeling van het vermakelijkheidsbelastingvraagstuk
gedurende de laatste vijf jaren. Hierbij doet zich tevens de gelegen
heid voor een groot aantal argumenten te memoreren, die bij de
onderscheidene acties zijn aangevoerd, ongeacht de motieven van
meer plaatselijke aard welke de betrokken exploitanten in het be
lang van hun bedrijf konden doen gelden.
Tot 1948 werden vermakelijkheden algemeen belast met 20
De rechtsopvattingen dienaangaande waren zelfs zodanig gefun
deerd, dat gemeentelijke verordeningen welke een belangrijk hoger
percentage bepaalden, geen goedkeuring van de Kroon verwierven,
omdat daarin gezien werd een excessieve last eenzijdig opgelegd
aan een bepaalde groep van ondernemers, waardoor zowel de be
trokken ondernemers als de categorie van publiek, die de betrok
ken vermakelijkheden frequenteerde, geacht werden buitensporig
te worden getroffen en motieven werden gegeven tot verweer welke
niet bevorderlijk waren voor de goede gang van zaken in de betrok
ken gemeente.
De stabiliteit in de heffing maakte het de ondernemers mogelijk
de consequenties van de belasting in hun bedrijfspolitiek te ver
disconteren.