Met het ontwerp Wet Belastingherziening 1946 dreigde aan deze
algemeen aanvaarde toestand plotseling een einde te worden ge
maakt, doordat in Hoofdstuk IIA van dit ontwerp „Wijzigingen in
het Besluit op de Omzetbelatsing 1940" de Minister van Financiën,
zich voorbehield voor alle vermakelijkheden een omzetbelasting te
heffen van ten hoogste 25 Deze belasting zou dus worden inge
voerd ongeacht de gemeentelijke heffing. Tegen dit ontwerp is al
gemeen verzet gerezen, niet in het minst bij de gemeentebesturen
en in de volksvertegenwoordiging. Dit heeft tot resultaat gehad,
dat de Minister aan zijn oorspronkelijk voornemen geen gevolg
heeft gegeven en de desbetreffende bepalingen uit het ontwerp
heeft doen vervallen.
Op instigatie van Financiën heeft toen de Minister van Binnen
landse Zaken de gemeenten uitgenodigd de vermakelijkheidsbe-
lasting belangrijk te verhogen. Aanvankelijk werden in de ministe
riële circulaires aan de gemeenten percentages van 50 en 45 ge
noemd. Na overleg op de Ministeries, waarin ook het Hoofdbestuur
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond is betrokken, is tenslotte een
percentage van 35 geadviseerd.
Bij dit overleg, hetwelk op 12 December 1947 heeft plaats gehad,
hebben zowel de Minister van Binnenlandse Zaken als de Minister
van Financiën onder de aandacht van het Hoofdbestuur van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond gebracht, de bijzondere noden
waarvoor de Overheid zich geplaatst zag. Men meende uit de toen
malige belangstelling van het publiek voor vermakelijkheden het
recht te mogen putten van een extra heffing ter voorziening in de
bestaande noden.
De mededeling van Overheidswege dat deze belasting gelijkelijk
voor het gehele amusementswezen zou worden verhoogd zoals
trouwens ook in de vorenbedoelde circulaires van Binnenlandse
Zaken was aangekondigd heeft toen het Hoofdbestuur over zijn
zeer ernstige bezwaren doen heen stappen.
In de circulaire die daarop gevolgd is van de Minister van Bin
nenlandse Zaken aan de gemeentebesturen van 17 Januari 1948
zegt de Minister, dat de heffing van 35 voor bioscoopvoorstel
lingen er toe dwingt de verschillende andere vermakelijkheden met
50 te belasten. Het zou niet redelijk zijn bijvoorbeeld luxe ver
maak en sportevenementen lager te belasten dan bioscoopvoorstel
lingen. Veeleer komt dergelijk vermaak voor een hogere belasting
in aanmerking. ,,Het zal mijns inziens," zo vervolgt de Minister, ,,zo
moeten zijn dat, om tot logisch opgebouwde en redelijk verant
woorde tarieven te komen, sommige van de vermakelijkheden onder
de 20 groep worden gebracht, andere worden gelijk gesteld met
bioscoopvoorstellingen en weer andere op 50 worden gesteld."