94 houding bestaat, die gebaseerd is op begrip voor eikaars problemen en moeilijk heden. Daarentegen geven de keuringsuitslagen der Katholieke Film Centrale ernstige reden tot ongerustheid. Buiten beschouwing latend de oude films, die reeds vóór het Nieuw Accoord van Rijkswege waren toegelaten en die in 1951 respectievelijk 1952 opnieuw werden uitgebracht en waarbij de K.F.C, niet van de Rijksclassifi- catie kon afwijken, heeft de K.F.C, in 1952 gekeurd 423 hoofdfilms tegen 392 m 1951. In 103 gevallen is de K.F.C, afgeweken van de uitslag der Rijksfilmkeu- ring, hetgeen gunstiger is dan in 1951, toen er 112 afwijkingen waren. Het aantal door de K.F.C, ontoelaatbaar verklaarde films is echter toegenomen van 16 tot 21. Als men dan bovendien weet, dat het aantal C3 uitslagen is gedaald van 22 tot 13, dan is daaruit geen andere conclusie te trekken dan dat de K.F.C.- keuring is verscherpt in de richting van het ontoelaatbaar verklaren. Het grote aantal K.F.C.-uitslagen, dat afwijkt van de uitslagen van de Rijks- filmkeuring, ook wat betreft de A en B films (in 1952 niet minder dan 46) heeft het Bestuur aanleiding gegeven cm het Hoofdbestuur te verzoeken er naar te streven, dat de toestand van vóór 1939 wordt hersteld, namelijk dat de K.F.C. zich bij de keuring weer beperkt tot ide C-films. Grote bezwaren rezen tegen de door de K.F.C, ingevoerde positieve keuring, waarbij de films worden beoordeeld naar hun geschiktheid en aanbevelenswaar digheid, vooral toen bleek, dat er onder de Zuidelijke gemeentebesturen geijverd werd om de tarieven der vermakelijkheidsbelasting te koppelen aan de resultaten van deze positieve keuring. In de ledenvergadering van 3 November zijn daar over harde woorden gevallen, resulterende in een met algemene stemmen aange nomen resolutie, luidende: ,,De ledenvergadering der Bedrijfsafdeling Filmverhuurders van de Neder- landsche Bioscoop-Bond, in aanmerking nemende: 1. dat het nieuwe Nakeuringsaccoord aangegaan tussen de Nederlandsche Bioscoop-Bond en de Vereniging van Gemeenten voor Gemeenschappelijke Film keuring op Katholieke Grondslag uitsluitend voorziet in een nakeuring van films op normen van toelaatbaarheid: 2. dat de Katholieke Film Centrale sedert April 1951 de films, die haar op grond van het Nakeuringsaccoord ter nakeuring worden aangeboden, bovendi.i'i aan een geschiktheidskeuring onderwerpt, waarna zij haar oordeel over de morele en aesthetische kwaliteiten der films publiceert; 3. dat de gemeente Kerkrade in plaats van de abnormaal hoge vermakelijk heidsbelasting op filmvertoningen tot het vroegere peil van 20 der brut;) recettes terug te brengen en dus de film wat de belastingheffing betreft niet langer achter te stellen bij andere voorstellingen op het gebied van kunst en amusement, haar belastingtarief heeft gekoppeld aan de uitspraken der geschikt- heidskeuring van de K.F.C.: 4. dat van de zijde der Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor Gemeen schappelijke Filmkeuring op Katholieke Grondslag bij de gemeentebesturen ge ijverd wordt om het voorbeeld van Kerkrade te volgen; spreekt als haar overtuiging uit: A. dat de geschiktheidskeuring van de Katholieke Film Centrale in strijd is met het Nakeuringsaccoord en dat het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf elke medewerking aan deze geschiktheidskeuring moet onthouden; B. dat de vermakelijkheidsbelasting op filmvoorstellingen ook in de gemeenten, die zijn aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Gemeenten voor Ge meenschappelijke Filmkeuring op Katholieke Grondslag, tot 20% der recet tes behoort te worden verlaagd, althans niet hoger behoort te zijn dan die van andere voorstellingen op het gebied van kunst en amusement;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1952 | | pagina 97