Inmiddels heeft het Hoofdbestuur of hebben de leden individueel in overleg met het Hoofdbestuur bij de gemeentebesturen verzoeken aanhangig gemaakt tot het verkrijgen van een herziening van de vermakelijkheidsbelasting. Tot heden is dat gelukt in omstreeks 200 gemeenten. Wij zijn met de indiening van deze requesten begonnen in het goed vertrouwen, dat de gemeentebesturen, die ons in meer derheid steeds hadden verklaard dat zij indertijd gekant waren tegen de verhoging van de belasting en dat zij met tegenzin de verhoging hadden ingevoerd min of meer onder dwang van de Centrale Overheid, thans, nu het kortingsartikel verdwenen is, ook het belastingpercentage voor bioscoopvoorstellingen zouden gaan herzien. Verschillende gemeentebesturen, die tot herziening zijn overgegaan, hebben dit ook in hun prae-advies verklaard en de grieven van het bedrijf volkomen gebillijkt. Nu wij geleidelijk de grotere gemeenten naderen doen zich wederom nieuwe bezwaren voor. Zij hebben critiek op de Regering, zij voegen ons toe dat weliswaar de kortingsclausule verdwenen is en dat de gemeenten daardoor practisch aan hun lot zijn overgelaten wat de vermake- lijkheidsbelastingkwestie aangaat, maar dat hoe gaarne zij ook de belasting zouden willen herzien, hun dit niet mogelijk is zolang er richtlijnen bestaan volgens welke zij geen inkomsten mogen prijs geven. Weliswaar is de kortingsregeling opgeheven, maar in wezen bestaat de korting nog, aldus deze gemeenten, omdat zij dienovereenkomstig minder aan bijzondere uitkerinqen krijqen. Men verwijst ons dan naar het Rijk en zegt ons: als LI bij het Riik gedaan kunt krijgen dat de gemeenten hun gang kunnen gaan bij de herziening van het belastingpercentage, dan wordt ons de herzie ning heel wat gemakkelijker gemaakt en kunt U bij ons een gewillig oor vinden. Wij mogen niet verhelen dat wij deze wijze van motiveren van de betrokken gemeentebesturen niet kunnen bewonderen. Immers in de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken gedateerd 17 Januari 1948 zegt Minister Witteman, mede namens zijn ambtge noot van financiën, dat zij erkennen, dat het voor de gemeenten in hoge mate aantrekkelijk zou zijn indien de mogelijkheid tot verho ging van de vermakelijkheidsbelasting (er werd toen gedacht aan de belasting voor het gehele amusementswezen, in feite is dat thans alleen voor de bioscoop) zou kunnen strekken tot verruiming van de belastingreserve, welke na de totstandkoming van de Wet Nood- voorziening Gemeentefinanciën aanwezig is. In het bijzonder zou dit van belang zijn voor de gemeenten, welke voor de bijzondere uit kering in aanmerking komen. Vroeger ter zake gegeven richtlijnen (van 2 December 1947) werden dan ook ingetrokken. Bij de bepa ling van de bijzondere uitkeringen zou voortaan worden uitgegaan van de opbrengst welke in 1947 is verkregen of verkregen had kun nen worden bij een heffing van 20 Dit blijkt ook uit de gemeente begrotingen die wij in de loop der jaren hebben bestudeerd. De op- 11

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1952 | | pagina 9