98 hersteld. Dit laatste stemde tot voldoening omdat de Bedrijfsafdeling steeds be zwaren heeft gehad tegen het systeem van benoeming van leden van de Ledenraad voor de duur van slechts één vergadering. Verder maakte het Hoofdbestuur bezwaar tegen de voorgestelde bepaling be treffende de candidaatstelling van leden-filmverhuurders voor het Hoofdbestuur, aangezien zulks niet in overeenstemming was met de desbetreffende] bepalingen van de Statuten en het Algemeen Bondsreglement. Aangezien deze bezwaren gegrond moesten worden geacht, heeft het Afdelingbestuur het desbetreffende artikel van het concept-Afdelingsreglement gewijzigd' in dier voege, dat de leden vergadering van de Bedrijfsafdeling de bevoegdheid krijgt aanbevelingen voor de benoeming van leden van het Hoofdbestuur te doen, zoals in de practijk reeds gebruikelijk is. Er blijft ten slotte over het bezwaar van het .Hoofdbestuur tegen het openen van de mogelijkheid van beroep op de ledenvergadering- respectieve lijk de Ledenraad van beslissingen, waarbij het Hoofdbestuur een besluit van de ledenvergadering der Bedrijfsafdeling heeft vernietigd. Aanvankelijk had het Hoofdbestuur als zijn bezwaar te kennen gegeven, dat een dergelijke bepaling ook niet voorkwam in het reglement van de Plaatselijke en Provinciale Afdelingen van Exploitanten, zodat er dan ongelijk recht zou ontstaan. Toen echter een voorstel tot wijziging van laatstbedoeld reglement bij de le denvergadering werd aanhangig gemaakt bleek, dat er geen voorziening van de beroepmogelijkheid van dergelijke vernietigingsbesluiten in het concept was op genomen. Het lag dus voor de hand, dat de ledenvergadering van de Bedrijfs afdeling op voorstel van het Bestuur een amendement aanhangig maakte om alsnog deze beroepmogelijkheid in het reglement van de exploitanten-afdelingen opgenomen te krijgen. Bij de behandeling in de ledenvergadering van de Bond bleek evenwel, dat de bezwaren van het Hoofdbestuur tegen deze beroepmoge lijkheid veel meer van principieële aard waren, zodat het amendement werd te ruggenomen en ook de beroepmogelijkheid uit het concept-reglement van de Bedrijfsafdeling werd geschrapt. In het verslagjaar kon het concept-reglement echter niet meer afgehandeld worden. In het verslagjaar is veel besteed aan het tot stand brengen van redelijke condities voor de levering van films aan de strijdkrachten. Aanvankelijk bestond de moeilijkheid, dat verschillende militaire instanties filmvoorstellingen voor militairen organiseerden, zonder dat van de zijde van het bedrijf kon worden beoordeeld of en in hoeverre de personen die zich daarmede bemoeiden, daarto inderdaad bevoegd waren. Aan deze onzekerheid kwam een einde na de oprichting van het Filmbureau der Strijdkrachten, dat me( uitsluiting van alle andere militaire instanties belast werd met het huren van films voor de landmacht, de luchtmacht en de marine Er bestond echter ook reeds lang ontevredenheid over het ontbreken van een juiste verhouding tussen de entreeprijzen die de militairen betaalden en de filmhuuropbrengsten van de militaire voorstellingen. Na bestudering van het gehele vraagstuk en na bespreking met de vertegen woordigers van het Filmbureau der Strijdkrachten heeft het Afdelingsbestuur ten slotte aan het Hoofdbestuur geadviseerd om het Filmbureau op de Lijst van Geen Bezwaar te plaatsen, mits aan de nodige voorwaarden zou worden voldaan. Deze voorwaarden waren er in de eerste plaats op gericht de zekerheid te krijgen, daï uitsluitend militairen tot de voorstellingen zouden worden toegelaten en dat de militaire voorstellingen geen afbreuk zouden doen aan de voorstellingen van de normale bioscopen. Overeenkomstig het voorstel van het Afdelingsbestuur heeft het Hoofdbe stuur op deze voorwaarden het Filmbureau der Strijdkrachten op de Lijst van Geen Bezwaar geplaatst met de bepaling, dat voortaan aan geen enkele andere militaire instantie in Nederland films geleverd kunnen worden.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1953 | | pagina 102