99 De leden-exploitanten van reisbioscopen hebben uiting gegeven aan hun ver langen naar een herziening van de wijze, waarop minimum filmhuurgaranties voor de voorstellingen der reizende bioscopen in rekening worden gebracht. Reglementair zijn de leden-filmverhuurders namelijk gerechtigd van de reizende bioscopen bij het leveren van films een minimum garantie van maximaal f 40, per film per plaatst te bedingen. De exploitanten der reizende bioscopen namen het standpunt in, dat zij heel wat minder gunstig dan de exploitanten van de per manente bioscopen-B werden behandeld. Ook van deze exploitanten kunnen de filmverhuurders de minimum garantie van ten hoogste 140,per film vragen (voorzover althans de gemiddelde netto-recette van zulk een bioscoop niet meer bedraagt dan f260,— per vertoningsweek), maar in de permanente bio scopen-B kan een zelfde film vaak gedurende verschillende dagen worden ver toond. Daarentegen moeten de reizende bioscopen hun voorstellingen dikwijls beperken tot één per gemeente. Dit standpunt van de reizende bioscopen is door de heren Joh. Miedema en M. Desmet in een bijeenkomst met het Afdelingsbestuur uiteengezet, waarbij ge noemde heren verzocht hebben een regeling te treffen zodanig, dat voor de reizen de bioscopen een gunstiger garantieregeling getroffen zou worden, zodat het be staande verschil tussen reizende bioscopen en de B-exploitaties qua leverings voorwaarden minder geprononceerd wordt. Bij de bestudering van deze materie kwam bij het Bestuur evenwel vast te staan, dat een regeling als door de reizende bioscopen gewenst alleen tot stand zou kunnen komen met medewerking van alle leden-filmverhuurders. Er bleken echter verschillende filmverhuurders te zijn, die wensten vast te houden aan hun recht om in elk geval een minimum garantie van f 40,te bedingen, zodat het Bestuur zich genoodzaakt zag aan de woordvoerders van de reizende bioscopen de heren Miedema en Desmet te berichten, dat ondanks de aantrekkelijke zijden van hun denkbeeld,- de opvatting overheerst, dat slechts het vrije zakenverkeer tussen de leden-filmverhuurders en de leden-exploitanten van reisbioscopen zal kunnen uitmaken, of en in hoeverre het denkbeeld zal worden toegepast, zodat het Bestuur tot de conclusie is gekomen, dat het niet mogelijk is te dezer zake tot de noodzakelijke eenstemmigheid te geraken. De Fiimhuurschuld-Commissie verzond in het verslagjaar 1160 sommaties (in 1952: 1046) nopens recettestaten en filmhuurbetalingen, betrekking heb bende op een gezamenlijk filmhuurbedrag van f 143.575,25 (in 1952: f 139.815,52). De boycotmaatregel werd 69 (67) maal toegepast. Aangezien er enige leden-exploitanten waren, die de gewoonte hadden aan genomen zich, bijna wekelijks rode kaarten te laten zenden, heeft het Afdelings bestuur zich tot het Hoofdbestuur gewend met het verzoek hiertegen maat regelen te nemen, aangezien de sommaties der Fiimhuurschuld-Commissie slechts bedoeld zijn voor uitzonderingsgevallen. Terecht wordt de vertoning van trailers in de bioscopen beschouwd als een van de belangrijkste hulpmiddelen bij het reclame maken voor komende films. Het werd dan ook als een handicap beschouwd, dat men in vele gemeenten bij de vertoning van hoofdfilms, die door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring in overeenstemmming met artikel 1 lid 2, 2e. van de Bioscoopwet zijn gekeurd, geen trailers kon vertonen omdat deze trailers veelal niet als zodanig zijn gekeurd en de gemeenteverordeningen vaak het voorschrift be vatten, dat er in zulk een voorstelling geen andere films mogen worden vertoond. Derhalve heeft het Bestuur zich gewend tot de Voorzitter van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring met het verzoek voortaan de trailers in te delen in de categorie van films bedoeld in artikel 1 lid 2, 2ei van de Bioscoop wet daarbij als motief aanvoerend, dat alle gewone reclamefilms steeds als zodanig worden gekeurd en dat trailers in feite toch niets anders zijn dan reclamefilms.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1953 | | pagina 103