100 Het Bestuur mocht de voldoening smaken, dat de Huishoudelijke Commissie van de Filmkeuring dit verzoek heeft ingewilligd. De weinige klachten die ons in het verslagjaar van de zijde van de film verhuurders over beslissingen van de Centrale Commissie voor de Filmkeuring hebben bereikt, konden in het algemeen niet gegrond worden geacht. In een enkel geval was de klacht terug te brengen tot een minder gelukkige formule ring van een keuringsrapport. De goede verstandhouding tussen de leiding der filmkeuring en het film- verhuurbedrijf, waarvan wij ook in het vorige jaarverslag reeds gewag maak ten, werd bestendigd. De keuringsuitslagen der Katholieke Film Centrale blijven ernstige reden tot ongerustheid geven. De K.F.C, heeft in 1953 378 hoofdfilms nagekeurd tegen 423 in 1952. In 81 (103) gevallen is de Katholieke Film Centrale afge weken van de uitslag der Rijksfilmkeuring. Ondanks de vermindering van het aantal gekeurde hoofdfilms is het aantal door de K.F.C, ontoelaatbaar verklaarde films gestegen van 21 tot 23. Daarentegen is het aantal C-3 uit slagen gedaald van 13 tot 6, zodat andermaal de tendenz in de richting van een verscherping van de toelaatbaarheidskeuring door de K.F.C, aan de dag is getreden. Ondanks de toezegging van het bestuur van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voor Gemeenschappelijke Filmkeuring op Katholieke Grondslag, dat de positieve keuring zou ophouden, is gebleken dat deze in andere vorm wordt voortgezet. De positieve keuring wordt namelijk niet langer uitgevoerd door de K.F.C, maar door de Katholieke Film Actie althans door de Stichting „Het werk voor de goede film". Het Afdelingsbestuur heeft hiertegen bij herhaling bij het Hoofdbestuur geprotesteerd. Het heeft daarbij het standpunt ingenomen, dat het nieuwe nakeuringsaccoord, dat in 1939 met de Vereniging van Noord-Brabantse en Limburgse Gemeenten voor Gemeenschappelijke Film keuring is aangegaan en waarbij bovendien zowel de Katholieke Film Cen trale als de Katholieke Film Actie partij waren, een definitieve regeling met de katholieke autoriteiten voor het probleem van de nakeuring bevat en dat een officiële katholieke positieve nakeuring met dit accoord niet verenigbaar is. Het Hoofdbestuur heeft gevraagd naar gedocumenteerde klachten over per sonen die bij het keuringswerk van de K.F.C, betrokken zijn en die van hun daarbij opgedane wetenschap gebruik maken voor de positieve keuring. Het Afdelingsbestuur nam het standpunt in, dat de al of niet-gegrondheid van dergelijke klachten niet ter zake dienende is, omdat ook bij een volledige schei ding; van de werkzaamheden van de( Katholieke Film Centrale en de Katholieke Film Actie, het bezwaar tegen de positieve keuring even groot zou blijven. Het Hoofdbestuur handhaafde echter zijn zienswijze, dat het geen invloed kon uitoefenen op de positieve keuring, aangezien deze door een kerkelijke in stantie werd uitgevoerd en dat het buiten de bevoegdheid van de gemeente lijke keuringsvereniging lag aan de positieve keuring van de kerkelijke in stantie een einde te maken. Het Afdelingsbestuur blijft echter op het standpunt staan, dat waar het nakeuringsaccoord met instemming en volledige medewer king niet alleen van de besturen van de gemeenten met een katholieke bevol king, maar ook met instemming van de katholieke kerkelijke autoriteiten, waarvan de K. F. A. indertijd als de exponent optrad, is tot stand gekomen, de positieve keuring in strijd is met de bedoeling en de geest van het nakeurings accoord. Om elk misverstand te vermijden zij hier nadrukkelijk vastgesteld, dat de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders volledig erkent en respecteert de bevoegd heid van de katholieke autoriteiten om de katholieken in het algemeen te ad viseren over films. Deze bevoegdheid is echter onverenigbaar met het nakeu ringsaccoord, waarbij het bedrijf voor de daarvoor in aanmerking komende gemeenten zich vrijwillig onderworpen heeft aan het bijzonder toezicht van

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1953 | | pagina 104