Afdelingsraad
114
TVTU de Afdelingsraad, terwijl het tweede decennium van zijn bestaan zich
reeds ten einde spoedt, voor de eerste maal in zijn geschiedenis bijeenkomt
in een Jaarlijkse Ledenvergadering, mag Uw rapporteur zich gelukkig prijzen, dat
het nieuwe artikel 32 van het Uniform Reglement van de Provinciale en. Plaat
selijke Afdelingen van Exploitanten hem slechts de taak oplegt verslag uit te
brengen over de werkzaamheden in he. achterliggende jaar, zodat hem de plicht
wordt bespaard om in dit verslag alles te releveren, waarmede de Afdelingsraad
zich heeft bezig gehouden sedert de oprichting van dit College.
Niettemin zal het dienstig blijken een ogenblik te verwijlen in de historie, die
aanving in 1935 toen het begrip „Afdelingsraad" zijn intrede deed in de annalen
van de Nederlandsche Bioscoopbond. De buitengewone algemene ledenvergade
ring van de Bond, gehouden op 17 Juni 1935, stelde de rechtspositie van de Afde
lingsraad bij reglementswijziging vast in aansluiting op de instelling van ex
ploitantenafdelingen in de provincie, waarbij zich de behoefte deed gevoelen een
orgaan in het leven te roepen, dat een permanent contact tussen alle plaatselijke
en provinciale afdelingen van exploitanten zou kunnen onderhouden. Elke af
deling vaardigde twee leden van haar bestuur naar de Afdelingsraad af, waarin
bovendien een gedelegeerde van het Hoodbestuur zitting nam.
Het duurde tot 18 November 1935 alvorens de Afdelingsraad werd geïnstal
leerd door de toenmalige Bondsvoorzitter, wijlen de heer, D. Hamburger Jr„ die
in zijn installatierede uiteenzette dat de gelijkstelling in de Bond van de twee
grote groepen van leden de bioscoopexploitan'en en de filmverhuurders, reeds
tot uitdrukking gekomen in de oprichting van de Bedrijfsafdeling Filmverhuur
ders, en, in de bepaling dat de zetels in het Hoofdbestuur1 gelijkelijk werden ver
deeld tussen filmverhuurders en exploitanten, de behoefte deed ontstaan aan
een college waarin alle exploitanten-afdelingen waren verenigd.
Tot Voorzitter van de Raad werd de heer- Joh. Miedema gekozen, die het
presidium waarnam tot Maart 1937, waarop de heer S. Kinsbergen de voor
zitterszetel innam om op zijn beurt in November 1937 te worden opgevolgd
door de heer P Uc;es Jr. Deze bekleedde het voorzitterschap tot de Duitse be
zetting en presideerde eveneens de vergaderingen welke op 2 Juli en 8 October
1945 na de bevrijding werden gehouden. In de zitting van 12 November 1945
werd de heer C. van Willigen tot Voorzitter van de Afdelingsraad gekozen.
In dit verband mag nog vermeld worden, dat van de thans in de Afdelings
raad zitting hebbende leden de heren G. M. Th. Gielisse, A. Jansen, Joh. Miede
ma, G. J. Milius, W. K. G. van Royen en A. J. Ch. Silvius tof de eerste afge
vaardigden in de Raad behoorden.
Weliswaar had het initiatief-comité, dat zich reeds in 1934 had gevormd,
zich ten doel gesteld om te geraken tot stichting van een orgaan dat zich zou
kunnen belasten met de zorg voor de specifieke bedrijfsbelangen van de groep
leden-exploitanten, welk initiatief zoals hierboven uiteengezet tot de instelling
van de Afdelingsraad leidde, achteraf bezien moet worden geconstateerd, dat
hoezeer de opeenvolgende Voorzitters, daarbij terzijde gestaan door hun mede
bestuurders, er naar streefden om deze Raad inderdaad te doen beantwoorden
aan datgene wat men zich bij de oprichting ten doel stelde, de resultaten verre
beneden de verwachtingen bleven, en de Raad er niet in slaagde zich te be
vrijden van het odium dat zijn uitdrukking vond in een aantal minder vleiende
benamingen, waarmede men de Afdelingsraad in de wandeling placht aan te
duiden.
Hoewel ons College in de vele jaren van zijn bestaan in enkele gevallen
zonder twijfel nuttige adviezen heeft kunnen verstrekken, bleef het, populair