afzonderlijk geassisteerd door enige ambtenaren. De eerste be spreking vond plaats op 5 Maart. Op Vrijdag 13 Maart zag de Bondsdirecteur zich echter genoodzaakt de Wethouder van Finan ciën mede te delen geen mogelijkheid te zien om de gedachtenwis- seling voort te zetten, aangezien hem gebleken was, dat het College van Burgemeester en Wethouders niet bereid was de discriminatie in de belasting op te heffen of tot enige herziening van betekenis over te gaan. Onder deze omstandigheden had het naar de mening van de Bondsdirecteur geen zin overleg te plegen over verschillen de projecten die ter tafel waren gekomen. Van het verloop der besprekingen was regelmatig rapport uitgebracht aan het Hoofd bestuur en de conclusies van de Bondsdirecteur werden enige dagen later in een uitvoerig schijven aan de Burgemeester en de Wethouder van Financiën medegedeeld. Een hierop gevolgd on derhoud op 24 Maart tussen de genoemde gemeentelijke autori teiten en het Hoofdbestuur heeft evenmin tot resultaat geleid. Bij deze gelegenheid heeft de Burgemeester nog eens in het bijzonder te kennen gegeven dat het vraagstuk van de vermakelijkheidsbe- lasting niet in de eerste plaats een kwestie van plaatselijke aard is, maar op landelijk niveau met de Centrale Overheid moet worden behandeld. De Burgemeester heeft hierbij doen uitkomen dat Bur gemeester en Wethouders niet onwelwillend zijn om, indien lande lijk oplossingen worden getroffen, het vraagstuk van een herziening nader onder het oog te zien. Hij heeft tevens een beroep gedaan op het Hoofdbestuur om hangende deze gedachtenwisseling niet tot enigerlei actie over te gaan, aangezien noch de gemeente Haar lem noch het bioscoopbedrijf daarbij baat zouden kunnen onder vinden. Op 17 April heeft het Hoofdbestuur het Gemeentebestuur schriftelijk medegedeeld dat het na kennisneming van de argumen ten van het College van Burgemeester en Wethouders in nader overleg was getreden met de Regering en dat de plaatselijke ex ploitanten zich zodra de resultaten van dit overleg bekend zouden zijn opnieuw tot het College van Burgemeester en Wethouders zouden wenden met een verzoek tot herziening van de belasting op bioscoopvoorstellingen. In de loop van Maart bereikte het Hoofdbestuur namelijk van de kant van de Minister van Binnenlandse Zaken, Dr L. J. M. Beel, een uitnodiging voor een bespreking in zijn Kabinet, betref fende de heffing van vermakelijkhedenbelasting voor bioscoop voorstellingen, welke uitnodiging door het Hoofdbestuur is aan vaard. Bij de bespreking die op 30 Maart plaats vond waren be halve de Minister van Binnenlandse Zaken ook aanwezig zijn ambtgenoot van Economische Zaken, Prof. Dr J. Zijlstra, de Se cretaris-Generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Dr M. J. Prinsen, en voorts enige ambtenaren van genoemde Ministe ries zowel als van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en Financiën. 12

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1953 | | pagina 11