Nederlandse Filmindustrie
"17 OOR de Nederlandse filmproductie was 1953 een jaar van
groei. Deze verhoogde activiteit was evenwel niet het gevolg
van een gunstige ontwikkeling van het vrije initiatief, maar van
een toeneming van het aantal opdrachten tot vervaardiging van
films van wel zeer uiteenlopende aard. Deze toeneming is onge
twijfeld op de eerste plaats te danken aan de roep van gedegen
vakmanschap, welke de Nederlandse filmer zich heeft weten te
verwerven. Maar daarnaast heeft ook het in de kringen van het
Nederlandse bedrijfsleven groeiende besef van de enorme moge
lijkheden, welke een practische toepassing van het filmmiddel tot
voorlichting, instructie, propaganda en reclame in zich houdt, zijn
gunstige invloed uitgeoefend.
Hoezeer men ook een toeneming van de vrije filmvervaardiginy
in ons land zou toejuichen, men mag niet uit het oog verliezen, dat
het deze welkome opdrachten zijn die de, overigens vrij onzekere,
grondslag vormen van het bestaan van de Nederlandse filmer,
waaraan hij al zijn vernuft en vakkennis besteedt in afwachting
van de kans zijn talenten in dienst te kunnen stellen van een vaste
opbouw van eer, continue speelfilmproductie.
Dat in het verslagjaar voor het eerst sedert 1950 twee speelfilms
gereed kwamen, mag tot verheugenis stemmen. Men houde zich
echter wel voor ogen, dat het hier incidentele producties betreft ten
aanzien waarvan nog geenszins vaststaat dat zij door andere zullen
worden gevolgd. Voor een weloverwogen productieplanning of een
verantwoorde coördinatie van initiatieven bestaan er onder de
huidige omstandigheden geen vooruitzichten. Zolang uitsluitend een
commercieel uitzonderlijk succesvolle Nederlandse speelfilm haar
productiekosten kan amortiseren welke amortisatie echter eerst
een feit kan worden nadat aan Staat en gemeenten aan omzet- en
vermakelijkheidsbelasting een bedrag is opgebracht dat ruim twee
maal zo hoog is als de totale productiekosten is er geen econo
mische basis voor een continue productie aanwezig. Op deze wijze
blijft de vervaardiging van een Nederlandse speelfilm een waagstuk,
waarbij men op zijn best mag hopen de productiekosten ,,er uit te
halen", aangezien de ondervinding geleerd heeft dat er alleen in
het vorenbedoelde allergunstigste geval kans bestaat op een mini
male beloning, welke in geen verhouding staat tot al de verrichte
arbeid en de risico's welke men heeft aanvaard.
Reeds lang heeft de Nederlandse filmer opgehouden zich af te
vragen welke motivering wel ten grondslag kan liggen aan een
beleid, dat de Nederlandse speelfilm, die als nationaal creatief ele-
22