Bond enerzijds en met het culturele verenigingsleven anderzijds.
Het Instituut tracht zijn doelstellingen onder meer te bereiken door
het verlenen van een centrale bemiddeling voor de distributie van
films ten behoeve van voorstellingen, welke niet het behalen van
geldelijk voordeel beogen.
De groeiende activiteit van de Stichting bleek wel uit de voort
durende stijging van het aantal organisaties, dat als lid tot het
Nederlands Filminstituut is toegetreden; dit steeg n.1. van 165 in
1951 tot 209 in 1953.
Film en Jeugd
Elders in dit verslag is reeds gewezen op de stijgende internatio
nale belangstelling voor de zogenaamde kinderfilm, dat wil zeggen
de speciaal voor een jeugdig publiek, vervaardigde ontspannings-
film. Deze productie wordt echter sterk geremd door de beperkte
amortisatiemogelijkheden, mede doordat ontspanningsfilms voor
de jeugd aan dezelfde fiscale druk onderhevig zijn als die voor
het volwassen publiek. Hetzelfde geldt met betrekking tot een even
tuele internationale uitwisseling. Het is bekend, dat de Unesco
zich sterk voor de jeugdfilm interesseert en al het mogelijke doet
haar productie te bevorderen. Maar deze organisatie van de Ver
enigde Naties beschikt niet over fondsen om in de diverse landen
een actuele productie te stimuleren.
Vastgesteld moet worden, dat een internationaal algemeen ge
vestigde mening met betrekking tot de vertoning van films aan
kinderen niet bestaat. Er is een kleine groep, welke de filmver
toningen aan kinderen zou willen beperken tot speciaal daarvoor
geproduceerde films. Daarnaast zijn er voorstanders van voorstel
lingen met geselecteerde films, terwijl ten slotte algemeen veld
blijkt te winnen de opvatting dat de film voor de jeugd van acht
jaar en ouder de normale speelfilm moet zijn en niet de uitsluitend
voor kinderen of jeugdige personen vervaardigde of geselecteerde
film. Deze laatste groep van paedagogen en ouders hecht waarde
aan de opvoeding van het kind tot de film, dat wil dus zeggen
de filmvorming, en niet aan censuur of verbodsbepalingen. Bij deze
filmvorming, welke zich op het gewone bioscoopprogramma baseert,
worden methoden gevolgd welke onderling schijnbaar enigszins
verschillen, maar ten slotte alle neerkomen op het ontwikkelen
van het onderscheidingsvermogen van het kind.
Het kernprobleem bij de filmvorming is de training van onder
wijskrachten en jeugdleiders voor het scholingswerk, dat overigens
alleen met succes ondernomen kan worden door onderwijzers en
opvoeders, die zelf van de film houden en dus ook regelmatig
films zien.
29