Dat er in ons land nog zeer velen zijn, die dit laatste niet be seffen, die dus graag en veel over de film of liever nog de zoge naamde „filmgevaren" praten, maar zelf zelden of nooit een film zien, bleek nog tijdens het medio October onder auspiciën van het Instituut „Film en Jeugd" te Arnhem gehouden nationaal congres over de ,,Filmvorming van de Rijpere Jeugd". Er viel op dit con gres met betrekking tot dit punt een zekere tegenstelling te con stateren tussen de referenten, personen vertrouwd met de practijk van de filmvorming van de jeugd, en een deel van de congres- sisten, dat duidelijk blijk gaf zijn wetenschap van de film niet of nauwelijks door eigen waarneming te hebben verworven. Overigens had het Instituut Film en Jeugd met het organiseren van deze nationale samenspreking over de filmvorming een initia tief genomen, dat in brede kringen van onderwijs, jeugdbeweging en maatschappelijk werk weerklank vond. Daardoor is velen uit deze kringen duidelijk geworden, dat de enige positieve benadering van het complex van problemen, dat wel eenvoudigweg als „het vraagstuk film en jeugd" wordt aangeduid, een op de practijk van het bioscoopbezoek gebaseerde filmvorming is. De rapporten over de wetenschappelijke onderzoekingen welke in opdracht van het Instituut Film en Jeugd zijn uitgevoerd, waren aan het einde van het verslagjaar nog niet gepubliceerd. Het be treft hier een sociologisch onderzoek dat door het „Instituut voor Sociaal Onderzoek van het Nederlandse Volk" onder leiding van Prof. Dr S. Groenman, hoogleraar te Utrecht, werd ingesteld naar het bioscoopbezoek van jongeren, alsmede sociaal- en individueel- psychologische onderzoekingen naar de reacties van jeugdige per sonen op films, welke door Prof. Dr T. T. ten Have, hoogleraar in de psychologie te Amsterdam, werden ondernomen. 30

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1953 | | pagina 31