indien de film zou worden toegelaten doch niet in de bioscopen van
de eisende partij zou worden vertoond, maar wel in een andere
bioscoop te Amsterdam en Den Haag, deze partij ontslagen zou
zijn van de verplichting om de helf der copiekosten voor haar
rekening te nemen.
De film werd verboden, doch geruime tijd later nogmaals in
gewijzigde samenstelling ter keuring aangeboden en toen toege
laten. Het lid-exploitant ging op de hernieuwde aanbieding om de
firn alsnog af te nemen de oude vertoningsovereenkomst was
inmiddels reeds lang geëxpireerd niet in en nadat de film in
andere bioscopen in première was vertoond, stelde hij zich op het
standpunt recht te hebben op terugbetaling van het door hem ge
fourneerde aandeel in de copiekosten.
Gedaagde was daartegenover de opvatting toegedaan, dat d^
door partijen gemaakte copiekosten na het verbod van de film als
verloren moesten worden beschouwd, temeer daar zij wegens de
talrijke coupures andermaal een nieuwe copie had moeten laten
maken. Bovendien stelde zij, dat de eisende partij haar aandeel in
de kosten der eerste copie had kunnen terugontvangen door de
film alnog af te nemen, omdat was overeengekomen dat deze
kosten op de filmhuur in mindering mochten worden gebracht. Zij
was van oordeel, dat de weigering van de eisende partij om de
film af te nemen impliceerde, dat zij afstand deed van haar recht
op restitutie van haar aandeel in de vroeger gemaakte copiekosten.
De Commissie overwoog in haar uitspraak, dat de film in kwes
tie, na aanvankelijk enige malen te zijn verboden, tenslotte door de
Rijks Filmkeuring werd toegelaten, doch niet door de eisende partij
is afgenomen, zodat daarop betrekking had de bepaling voorko
mende in de tussen partijen gemaakte overeenkomst, inhoudende,
dat indien de film niet in de bioscopen van eiseres vertoond zou
worden doch wel in andere bioscopen ter plaatse, zij evenmin ge
houden zou zijn de helf der copiekosten bij te dragen. Het door
gedaagde gevoerde verweer werd dan ook ongegrond geacht en
de Commissie veroordeelde haar tot terugbetaling van het door
het lid-exploitant gefourneerde gedeelte der copie- en andere
kosten.
Door een lid-exploitant werd voorts een geschil contra een lid-
filmverhuurder aanhangig gemaakt inzake het betalen van een
schadevergoeding voor het niet leveren van een gecontracteerde
film. Het betrof hier een nieuwe Amerikaanse film, die niet voor
de expiratiedatum van het contract geleverd kon worden, omdat
in opdracht van de Amerikaanse producent enige veranderingen
in de film moesten worden aangebracht waardoor de premièreverto
ning zowel in Amerika als daarbuiten moest worden uitgesteld.
Inmiddels was door het lid-exploitant een inzetdatum gegeven
en enige tijd later stelde het lid-filmverhuurder hem in kennis van
38
e