eengekomen inzetdatum en meent zich derhalve op overmacht te kunnen beroepen. De Comissie achtte het beroep op overmacht ongegrond en ver oordeelde het lid-filmverhuurder ingevolge artikel 7 van de Bonds- voorwaarden de overeengekomen auteursprijs aan het lid-exploi- tant te vergoeden, alsook de directe kosten, welke het lid-exploi- tant had moeten maken om te trachten de film in kwestie alsnog tijdig in zijn bezit te krijgen. De overigens gevorderde schadever goeding werd afgewezen, omdat niet kon worden bewezen, dat inderdaad door het niet leveren van de betrokken film schade was geleden. Ten slotte maakte een lid-filmverhuurder een geschil aanhangig contra een lid-exploitant, omdat naar zijn mening was overeen gekomen, dat een zijner films was verhuurd voot* vertoning in de speelweek, waarin de betrokken bioscoop na restauratie zou wor den heropend. Deze opvatting werd door het lid-exploitant be streden en hij voerde aar, voor de openingsweek reeds lang tevoren afspraken met een ander lid-filmverhuurder te hebben gemaakt betreffende de levering van een film. Door de Commissie werd vastgesteld, dat het lid-filmverhuurder in zijn correspondentie duidelijk had vastgelegd, dat de film waarover het geschil handelt, in de openingsweek zou worden geleverd. Daar het lid-exploitant hierop niet had gereageerd, moest worden aange nomen, dat hij hiermede accoord was gegaan. Het verweer van het lid-exploitant, dat door het verschuiven van de oorspronkelijk vastgestelde heropeningsdatum de aanspraken van de eisende partij waren komen te vervallen, kon niet worden aanvaard en het lid-exploitant werd derhalve veroordeeld de film in kwestie in de openingsweek te vertonen, respectievelijk bij gebreke van dien overeenkomstig het bepaald in artikel 12 van het Aanvullingsre- gement Bondsvoorwaarden de daarvoor verschuldigde auteursprijs te betalen berekend naar een uitverkocht huis. Gemengde Arbitrage De Gemengde Commissie van Geschillen werd dit jaar niet ge wijzigd en was als volgt samengesteld: J. C. A. Meischke, Amsterdam, lid-Voorzitter; J. Smit, Amster dam, lid-pl.v.v. Voorzitter; J. E. F. de Nijs, Breda, en M. Samson. Rotterdam, leden; L. J. M. Demmenie, Delft, en A. F. Wolff, Utrecht, plaatsvervangende leden en H. W. Hagenberg, Secre taris. In 1953 werd slechts één geschil behandeld, dat in 1952 aan hangig was gemaakt en wel door een lid van de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten contra een Bonds- lid. 40

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1953 | | pagina 42