Culturele arbeid
In feite is het pleonasme om te spreken van
de „culturele aspecten" van een bedrijf, dat
bestaat in en door dienstverlening op cultureel
gebied en dat niet minder dan toneelwezen,
uitgeverij, concertwezen, radio- en televisie
bedrijf enz. een sector is van wat men socio
grafisch als „het culturele bedrijf" pleegt aan
te duiden. Immers, nagenoeg iedere dienstver
lening op cultureel gebied in onze samenleving
geschiedt in een of andere bedrijfsvorm,
waarbij men kwalijk aan de hand van objec
tieve normen kan bepalen of het aandeel van
de „kunst" in de ene sector verhoudingsgewijs
groter is dan in de andere. Meent men dit toch
te kunnen doen, dan resulteert zulks in de
regel in de ongerijmdste uitspraken.
Indien derhalve in dit verslag gewag wordt
gemaakt van „culturele arbeid", dan wordt
daarmede inzonderbeid bedoeld het complex
van activiteiten ter stimulering van de zelf
werkzaamheid waaronder te verstaan de
nationale filmproductie waarover in de hoofd
stukken „Hoofdbestuursvergaderingen" en
„Nederlandse Filmindustrie" uitvoerig wordt
bericht en over het algemeen van al het
geen, dat kan strekken tot het verhogen van
het niveau van het filmprogramma en zijn
vertoning of dat bij kan dragen tot de oplossing
van vraagstukken van andere dan bedrijfs-
technische aard, welke hiermede direct of in
direct samenhangen.
Het Nederlands Filminstituut
De vertegenwoordiging van het Hoofdbestuur
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond in de
Raad van Beheer van de Stichting „Neder
lands Filminstituut" bleef in 1955 ongewijzigd
samengesteld als volgt: de heren Joh. Mie-
dema, Secretaris van het Hoofdbestuur; J.
Nijland Jr., Secretaris van de Afdeling Het
Centrum en lid van de Afdelingsraad; C. S.
Roem, Voorzitter van de Bedrijfsafdeling
Filmfabrikanten en Filmproducenten en J. G.
J. Bosman, Directeur van de Bond.
Het Instituut, dat een nauw contact onder
houdt met de Nederlandsche Bioscoop-Bond
enerzijds en het culturele verenigingsleven
anderzijds, tracht zijn doelstellingen onder
meer te bereiken door het verlenen van een
centrale bemiddeling voor de distributie van
cultureel waardevolle films ten behoeve van
door het verenigingsleven georganiseerde voor
stellingen. Op deze wijze verleende het Insti
tuut in 1955 zijn bemiddeling aan rond 4.000
voorstellingen.
In de loop van het verslagjaar heeft het In
stituut zijn activiteit op het gebied van de
overige in de stichtingsstatuten omschreven
taken vergroot. Deze werkzaamheden betref
fen onder meer de studie van de film en de
met haar samenhangende problemen in hun
verschillende aspecten; de verspreiding van
de kennis omtrent het filmwezen bij het ge-
interesseerde publiekde ontwikkeling van de
critische zin en de goede smaak van de jeugd
en last not least de bevordering van de practi-
sche beoefening van de filmkunst.
Zo heeft het Instituut ten einde inzonderheid
de rijpere jeugd enig inzicht te geven in en
belangstelling bij te brengen voor het ver
schijnsel film in onze samenleving een rei
zende tentoonstelling onder de titel „De film
in beeld" doen samenstellen, welke op 26 Ja
nuari 1955 zijn tocht langs diverse V.H.M.O.-
scholen en organisaties begon en onder meer
van 15 tot 28 Februari in de „Galerij" te Am
sterdam te bezichtigen was.
In het kader van de „Filmweek Arnhem" hield
het Instituut op Donderdag 30 Juni een druk
bezochte congresdag, gewijd aan het onder
werp „De culturele, sociale en opvoedkundige
betekenis van de bioscoop", terwijl de van 27
tot en met 30 September te Utrecht gehouden
14