in het verslagjaar worden behandeld, maar zal
aan de orde komen in de op 10 Januari 1956
te houden vergadering van de Ledenraad.
Gezien de wenselijkheid om met betrekking
tot het uitvoeren van opdrachten inzake het
bewerken van het geïmporteerde belichte
filmmateriaal algemene regels vast te stellen
ontwierp de Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten
en Filmproducenten in overleg met het Be
stuur van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders
een Bedrijfsreglement Algemene Leverings
voorwaarden van de Leden-Filmfabrikanten,
waarin de reeds algemeen gebruikelijke voor
waarden waarop de leden-filmfabrikanten op
drachten tot bewerking van filmmateriaal uit
voeren waren vastgelegd. Het Hoofdbestuur
besloot om overeenkomstig het ontwerp van
de bedrijfsafdeling in kwestie een voorstel bij
de Ledenraad aanhangig te maken. Dit voor
stel zal worden behandeld in de vergadering
van de Ledenraad welke zal worden gehouden
op 10 Januari 1956.
Op 3 November 1953 werd door de Ledenraad
vastgesteld het Bedrijfsbesluit tot Tijdelijke
Wijziging en Aanvulling van het Bedrijfs
reglement terzake ener Aanvulling van de Al
gemene Voorwaarden van Verhuur en Huur
van Films van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, welk besluit kortweg kan worden aan
gehaald als Bedrijfsbesluit Tweede-Aanvul-
ling-Bondsvoórwaarden. Dit besluit, waarvan
de looptijd beperkt was tot één jaar, trad in
werking op 1 Januari 1954 en expireerde der
halve op 31 December 1954. In zijn vergade
ring van 7 December 1954 besloot de Leden
raad het Bedrijfsbesluit Tweede-Aanvulling-
Bondsvoorwaarden overeenkomstig het voor-
stel van het Hoofdbestuur te verlengen tot 1
Mei 1956.
Daar de leden uiteraard tijdig geïnformeerd
dienen te zijn over de wijze waarop zich de
handel na expiratie van het besluit zal ont
wikkelen, heeft de vraag welke voorzieningen
terzake getroffen moeten worden reeds spoe
dig in de vergaderingen van het Hoofdbestuur
tot uitvoerige beraadslagingen geleid. Na ken
nisneming van de standpunten van de Afde-
lingsraad en de Bedrijfsafdeling Filmverhuur
ders besloot het Hoofdbestuur na ampele over
weging tenslotte een voorstel aan de Ledenraad
voor te leggen strekkende tot wijziging van de
vigerende leveringsvoorwaarden. Het Hoofd
bestuur stelde zich op het standpunt, dat de
bestaande condities, omschreven in het Be
drijfsbesluit Tweede-Aanvulling-Bondsvoor-
waarden, in het zakelijke verkeer tussen
leden-filmverhuurders en leden-exploitanten
geen moeilijkheden hebben opgeleverd en dat
liet daarom gewenst is het tijdelijke karakter
aan deze condities te ontnemen door ze op te
nemen in het Aanvullingsreglement Bonds-
voorwaarden.
Gezien het feit, dat de toepassing van panora
mische en soortgelijke systemen zich dermate
heeft ontwikkeld, dat het exceptionele karak
ter hetwelk deze systemen aanvankelijk droe
gen meer en meer is teloorgegaan, achtte hel
Hoofdbestuur het gewenst om over te gaan tot
opheffing van de ongelijkheid in concurrentie
mogelijkheden van hen, die wel, en hen, die
geen panoramische en dergelijke films distri
bueren. Voorts had het Hoofdbestuur door
hantering van zijn dispensatiebevoegdheid
steeds aan de verhuurders van Nederlandse
hoofdfilms toegestaan deze films zonder voor
afgaande bedrijfsvoorstelling, zonder inachtne
ming van de voorgeschreven filmhuurmaxima
en met een minimumgarantie van liet aandeel
in de opbrengst te verhuren. Mede ter bevor
dering van de gezonde ontwikkeling van het
Nederlandse productiebedrijf kwam het het
Hoofdbestuur voor, dat deze excepties met het
oog op de strekking van het voorstel dienden
te worden vastgelegd in het Aanvullingsregle-
ment Bondsvoorwaarden.
Gelet op deze overwegingen stelde bet Hoofd
bestuur aan de Ledenraad voor artikel 11 van
het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaarden
in dier voege aan te vullen, dat het artikel als
volgt zou komen te luiden:
„De auteursprijs van de hoofdfilm mag niet
Lager resp. hoger gesteld worden dan minimaal
'/7/4 maximaal 32% met dien verstan
de, dat het totale programma, exclusief jour
naals, niet meer mag bedragen dan 35 °fo.
Van deze maxima zijn uitgezonderd:
(i. hoofdfilms, waarvoor de verhuurder een
hoger maximum gerechtvaardigd acht, mits
de auteursprijs van het totale programma,
exclusief journaals, 40 c/o van de opbrengst
niet overschrijdt en de verhuur en huur
geschiedt op een redelijke sliding scale.
Onder sliding scale wordt verstaan een be-
:t2