Vermakelijkheidsbelasting Met het verslag over de werkzaamheden in het afgelopen jaar inzake de herziening van de vermakelijkheidsbelasting voor bioscoop voorstellingen, kunnen wij betrekkelijk kort zijn. De voldoening, welke aan het begin van het jaar heerste over het in 1954 door het Hoofdbestuur behaalde succes en de dientengevolge bij een groot aantal gemeente besturen verkregen resultaten, maakte naar gelang het jaar voortschreed voor teleurstel ling plaats, omdat verschillende gemeenten overbleven, die weinig voortvarendheid op dit stuk van het gemeentelijk beleid aan de dag legden en in het algemeen afkerig bleken te zijn van een billijke herziening. De situatie was aan het einde van het verslagjaar als volgt: Van de 310 gemeenten, waar bioscopen geves tigd zijn, hadden 270 gemeenten de belasting verlaagd tot 25 of minder. In deze gemeen ten bedroeg het feitelijke gemiddelde belas tingpercentage 22,7. In de overige gemeenten bedroeg het gemid delde heffingspercentage 31,3. Het landelijk gemiddelde ligt thans op 24,2. In het afgelopen jaar zijn in samenwerking met het Hoofdbestuur bij onderscheidene ge meentebesturen adressen ingediend, waarbij de betrokkenen door de Bondsdirecteur, voor zover op hem althans een beroep werd gedaan, werden bijgestaan. Het betrof de volgende ge meenten: Assen, Bergen op Zoom, Beverwijk, Castricum, Delft, Gendringen, Goes, Kampen, Nijmegen, Roosendaal en Uithoorn. Neemt men niet de gemeenten in aanmerking waar nog overleg gaande is, dan kan men de balans opmakende veilig tot de conclusie ko men, dat er enige tientallen middelgrote en kleinere gemeenten overblijven, die om uit eenlopende redenen de belasting niet wensen te verlagen. Sommige stellen zich hierbij op het standpunt, dat zij slechts kunnen beoorde len of motieven tot een belastingverlaging aan wezig zijn wanneer een door ben aangewezen accountant uiteraard op bedrijfskosten inzage is verleend van de bedrijfsresultaten over meerdere jaren; andere geven zonder dat zij zulk een onderzoek noodzakelijk vinden zonder meer als hun opvatting te kennen, dat zij voor een herziening geen grond aanwezig achten en nog andere beroepen zich op de budgetaire positie van de gemeente. Al deze motieven zijn stuk voor stuk door de betrokken ondernemers weerlegd. Het gaat immers niet aan, dat nu juist ter voor koming van een plaatselijk boekenonderzoek in de verschillende gemeenten in overleg tus sen de Regering, de Vereniging van Neder landse Gemeenten en de Bedrijfsorganisatie een centraal onderzoek naar de situatie in de bioscoopbedrijven door de accountantsdienst van het Ministerie van Economische Zaken heeft plaats gehad, locaal opnieuw zulk een onderzoek wordt geëist. Dit is niet meer te goeder trouw. Bovendien hebben de resultaten rekeningen van de zaken niets van doen met de heffing der vermakelijkheidsbelasting. Ware dit wel het geval, dan zou jaarlijks de hoogte van het heffingspercentage moeten worden vastgesteld aan de hand van de uit komsten der zaken en zou bij een eventueel verlies de belastingheffing geheel moeten ver vallen. Het Rijksonderzoek heeft gediend om aan te tonen, dat geen motieven meer beston den voor bemoeienis van Overheidswege met de vermakelijkheidsbelasting in dier voege, dat daaruit voor ons bedrijf een discriminatoire positie zou gaan ontstaan. Hierbij spelen fac toren een rol, die wel landelijk, doch niet plaatselijk kunnen worden bezien, bijvoorbeeld de vraag, in hoeverre dit bedrijf ten aanzien waarvan een zo sterke afroming als gevolg van de vermakelijkheidsbelasting heeft plaats ge had, nog in staat is tot vernieuwing en expan sie, tot technische aanpassing en tot het nemen van risico's, nodig om zijn taak in alle opzich ten te kunnen vervullen. Dit zijn factoren, die de gemeenten ieder afzonderlijk niet vermogen te overzien.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1955 | | pagina 6