Het Hoofdbestuur wendde zich bij verschillende gele
genheden tot onze raad om advies, onder meer ter zake
van de benoeming van leden in de onderscheidene com
missies. Aan het door onze raad gedane verzoek om be
schikbaarstelling van de volledige notulen der Bonds
jaarvergaderingen werd in dier voege voldaan, dat de
secretarissen der plaatselijke en provinciale afdelingen
hiervan in den vervolge afschrift ontvangen, ten einde
de bestuursleden dezer afdelingen in de gelegenheid te
stellen hiervan vertrouwelijk inzage te nemen.
Daar in 1954, bij de verlenging van het Bedrijfsbesluit
Tweede Aanvulling Bondsvoorwaarden tot 1 Mei 1956,
door het Hoofdbestuur was medegedeeld, dat nieuwe
voorstellen ter zake van de condities van verhuur en
huur van films vóór het eind van het jaar 1955 ter tafel
zouden komen, wijdde onze raad reeds in de loop van
het verslagjaar zijn aandacht aan de vraag welk stand
punt te dezer zake ingenomen diende te worden, en
men kwam hierbij tot de conclusie dat, op voorwaarde
dat de historisch gegroeide en in redelijkheid niet te
bestrijden methode van berekening der filmhuur na
aftrek van de omzetbelasting, definitief zou worden ge
accepteerd, een handhaving der bestaande condities aan
vaardbaar zou zijn, van welk standpunt het Hoofdbe
stuur op de hoogte werd gebracht. Nog voor het einde
van het verslagjaar kon de raad kennis nemen van het
Hoofdbestuursvoorstel, dat tegemoetkwam aan de wens
van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders om een deel
van het jaarlijks door een filmverhuurder ten verhuur
aangeboden aantal nieuwe films uit te zonderen van de
bestaande maximumregeling, met welk voorstel onze
raad zich na langdurige discussies kon verenigen. Daar
een later door de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders op
dit Hoofdbestuursvoorstel ingediend amendement niet
alleen voor onze raad, maar ook voor het Hoofdbestuur
onaanvaardbaar bleek, namen de leden-filmverhuurders
in de op 10 Januari 1956 gehouden vergadering van de
Ledenraad dit amendement gedeeltelijk terug en besloot
de Ledenraad tot goedkeuring van het Hoofdbestuurs
voorstel, aangevuld met het gemodereerde amendement.
Ten slotte had onze raad, na met leedwezen te hebben
vernomen van het besluit van onze Bondsvoorzitter, de
heer M. P. M. Vermin, om het voorzitterschap neer te
leggen, zich te beraden over de ter voorziening in de
op handen zijnde vacature te volgen gedragslijn. Nadat
onze raad zich hieromtrent een oordeel had gevormd,
stelde het Dagelijks Bestuur zich tot nader overleg in
verbinding met de besturen der Bedrijfsafdeling Film
verhuurders, respectievelijk Filmfabrikanten en Film
producenten.
Van hoe verscheiden aard de in dit verslag gereleveerde
onderwerpen ook mogen zijn, toch tekent zich bij het
overzien hiervan een niet te miskennen onderlinge
samenhang af. De bioscoopondernemers, wier zaken
weliswaar een op zichzelf bevredigender verloop te zien
geven dan enige jaren geleden en die de onhoudbaar
hoge belastingdruk geleidelijk zien afbrokkelen, worden
er zich desondanks meer en meer van bewust dat hun
bedrijfstak ten achter blijft bij de algemene welvaart
in ons land. Het wordt hun steeds duidelijker dat de
stelselmatig toegepaste geleide economie, waaraan zij
zich langzamerhand hebben leren gewennen, geen
enkele waarborg inhoudt dat hun bedrijven zonder meer
deel hebben aan de gunstige conjunctuurontwikkeling;
enige jaren geleden leerden wij wel het modewoord
„conjunctuurgevoelig" op onze eigen bedrijven toe te
passen en inderdaad bleek iedere ongunstige factor op
nationaal zowel als internationaal economisch terrein
van rechtstreekse invloed op de gang van zaken in onze
ondernemingen, maar dat het omgekeerde nog niet
automatisch het geval behoeft te zijn, toonde de praktijk
ons intussen duidelijk aan. Dat zich hier de kortzichtige
belastingpolitiek wreekt, behoeft geen betoog: een tar-
dieve matiging van de belastingdruk blijft in zijn uit
werking helaas verre achter bij een tijdige aanpassing
aan gewijzigde omstandigheden. En dan te bedenken,
dat er nog enige tientallen gemeenten zijn, die er nog
steeds niet toe kunnen komen om het bioscoopbedrijf
de „gunst" van belastingherziening te bewijzen in de
overweging dat de bioscopen in hun domein beslist nog
geen reden tot klagen hebben!
Doch afgezien daarvan, zal het bioscoopbedrijf meer
dan ooit door een voortgezette modernisering der thea
ters, door een uiterst diligent beheer zijner onderne
mingen, evenals door een welbegrepen en waarlijk niet
met „kartelpolitiek" te verwarren samenwerking, de
voorwaarden moeten weten te scheppen voor de nood
zakelijke vergroting van de omzet; wij zullen er in ons
eigen belang en in het belang van alle ondernemingen
van wier inkomsten de bioscoopkassa ten slotte de bron
vormt, op hebben toe te zien, dat aan het bioscoop
bedrijf zijn evenredig aandeel in het gestegen nationale
inkomen niet ontgaat.
Dat de belangstelling van ons college in het afgelopen
jaar onder de geschetste omstandigheden niet in de
eerste plaats uitging naar kwesties van louter organisa
torische aard, doch zich integendeel concentreerde op
een aantal onderwerpen die rechtstreeks verband hiel
den met de commerciële aspecten van het bedrijf
ex. de regeling der reclame voor bioscopen, de waarde
bepaling van het projectiedoek als reclamemedium voor
derden, het verloop van het belastingtarief en van de
gemiddelde entreeprijs, een commercieel georiënteerde
samenstelling van het journaal, bescherming tegen ex
cessen op het gebied van commerciële filmvoorstellin
gen buiten het normale bioscoopbedrijf, opheffing van
de door de bouwstop voorgeschreven stilstand in de ver
nieuwing en uitbreiding van het gezamenlijke bedrij f s-
apparaat, en tal van dergelijke zaken ligt voor de
hand en het lijdt geen twijfel of de werkzaamheid van
onze raad zal zich in het komende jaar doelbewust in
deze richting voortzetten.
W. F. DUBBELDEMAN,
Amsterdam, 8 Februari 1956. Secretaris
63