Afdeling Amsterdam Het voor onze Afdeling belangrijkste gebeuren was ongetwijfeld de verlaging van de vermakelijkheids- belasting voor bioscopen, waartoe in Januari door de Amsterdamse gemeenteraad werd besloten. Hierdoor daalde het gemiddeld betaald percentage van 29.26 in 1954 tot 22,95 in 1955. Daar de netto-recettes opliepen met 9,1% ten opzichte van het vorig jaar en de bruto- recettes steeën met 3.8 is het duidelijk, dat de leden door de belastingverlaging meer armslag kregen voor noodzakelijke restauraties en investeringen ter oorzake van het toenemend gebruik van nieuwe projectie systemen. Geven dus deze cijfers reden tot tevredenheid, minder doen d:t de bezoekersaantallen. Nadat het bezoek waarschijnlijk dank zij de gunstige weersomstandighe den in 1954 na een reeks van jaren voor het eerst (met 0.8 gestegen was, daalde het in het verslagjaar opnieuw en wel met 3 hetgeen bijzonder veront rustend is, daar het landelijk bezoekcijfer een toename van 1.2 laat zien. En deze daling in Amsterdam gee't te meer te denken, omdat zij zich voordoet ondanks de vestiging van Flora in 1953 en Du Midi in April 1954, zodat moet worden vastgesteld, dat de toename van biosconen ten sniit het bezoek achteruitgaat. Het is onbetwistbaar, dat bij een voortdurende vermindering van bezoek de stijging der bruto-recettes, die een gevolg is van priiscorrecties of verhoogde entreeprijzen bij duurdere films, niet kan bliiven voortgaan, afgezien van de vraag of de recette- stij^ing van de laatste jaren niet uitsluitend betekenis heeft als aanpassing aan de gestegen kosten. Daarom dringt zich de vraag op of deze voortdurende teruggang in Amsterdam, ondanks de groei van de be volking en de toename van bioscopen, niet een nader onderzoek verlangt. Het Bestuur vergaderde in het afgelopen jaar zesmaal. Het bestond uit de volgende leden: W. K. G. van Roven, Voorzitten; W. F. Dubbeldeman. Vice-Voorzit- ter; J. van der Hor=t, Secretaris; C. J. Blad, Penning meester en W. Hulshoff Pol, lid. De periodiek aftredende leden, de heren W. K. G. van Roven en W. F. Dubbeldeman, weden in hun respec tieve functies van Voorzitter en Vice-Voorzitter her kozen door de jaarliikse ledenvergadering van 10 Juni. Het periodiek aftredend lid van de Afdelingsraad, de heer C. J. Blad, werd door het Bestuur herbenoemd. De hierna vermelde leden der Afdeling namen actief deel aan het organisatorisch werk in de verschillende Bondscolleges: in het Hoofdbestuur, de heer W. K. G. van Roven; ledenraad, de heer C. J. Blad; Afdelings raad. de heren C. J. Blad, W. Hulshoff Pol en W. K. G. van Royen; Raad vin Beroep en Gemengde Raad van Beroep, de heer B. W. G. van Roven, lid: Commissie van Geschillen, de heer C. van Willigen, Voorzitter en de heer J. van der Horst, lid; Commissie Nieuwe Zaken, de heer C. J. Bl^d: Commissie Beroen Nieuwe Zaken, de heren W. F. Dubbeldeman en B. W. G. van Royen; Commissie voor Niet-Commerciële Reclame, de heer J. van de Horst, Voorzitter en de heer B. W. G. van Royen, lid. Voorts vervulden verscheidene leden der Afdeling een functie in de hierna vermelde verenigingen, stichtingen en commissies: Bestuur Stichting Bio-Vacantieoord, de heren M. Gerschtanowitz, W. K. G. van Royen en C. van Willigen; Sociale Commissie, de heer W. K. G. van Royen, Voorzitter en de heer W. F. Dubbeldeman, lid; Bestuur Stichting Instituut voor Onleiding van Tech nisch Bioscoop Personeel, de heer W. F. Dubbeldeman, Voorzitter, en ing. E. F. W. Trijssenaar, lid; Bedrijfs- commissie voor het Film- en Bioscoopbedrijf, de heer W. K. G. van Royen, Voorzitter, en W. F. Dubbeldeman. lid; Studiecommissie, ingesteld door de Rijksbrand- weerinspectie. de heer W. K. G. van Roven; Raad van Beheer Stichting Nederlandse Filmstudio, de heer W. K. G. van Roven, Voorzitter en de heer D. J. van Leen, lid: Bestuur Nederlandsche Vereeniging van Bioscoop reclame-Exploitanten, de heer W. K. G. van Roven; Nieuwe Ledencomnrssie van deze Vereniging, de heer C. J. Blad; Beroencommissie Nieuwe Leden der Ver eniging, de heren W. F. Dubbeldeman en B. W. G. van Royen; in de Commissie ad hoc inzake het Gemeente lijk Filmbele'd, de heer W. K. G. van Roven, tezamen m°t de Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman; in de Adviescommissie van het Riiks Arbeidsbureau te 's-Gra- venhage, de heer A, J. A. Huyser; in de Amsterdamse Adviescommissie van het Gewestelijk Arbeidsbureau te Amsterdam, de heer C. A. Lipp; in het Amsterdams Comité van de Stichting Bescherming Bevolking, de heer W. F. Dubbeldeman. Vermits in het vorig verslag reeds uitvoerig melding werd gemankt van de wijze, waarop de verlaging van de vermakelijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen te Amsterdam was voorbereid en tot stand gekomen bij besluit van de Amsterdamse Gemeenteraad van 19 Ja- nuari, ingaande 1 Januari 1955, acht Uw rapporteur zich ontslagen van de taak om hierover nogmaals een uitgebreide beschouwing te geven. Hij meent te kunnen volstaan met te memoreren wat de nieuwe verordening behelst, die bii besluit van 17 Maart 1955 met terug werkende kracht tot 1 Januari door de Kroon werd go°dgekeurd, alsmede met een weergave van de gebeur tenissen na de inwerkingtreding van het besluit. Op 21 Januari werden de leden d°r Afdeling Amster dam en van de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders per circulaire op de hoogte gesteld van de belastingverla ging. Aangezien aanvankelük omtrent de wijze van toe passing der nieuwe verordening niet voldoende zeker heid bestond, belegde het Bestuur op 27 Januari een vergadering, ten einde te beraadslagen over het ter zake in te nemen standpunt en n^m het contact op met de gemeentelijke autoriteiten, die met de uitvoering der verordening belast waren. Na dit overleg werd op 2 Fe bruari opnieuw door het Bondsbureau een circulaire gezonden aan de leden der Afdeling Amsterdam en van de Bedrüfsafdeling Filmverhuurders, waarin werd me degedeeld, dat na de Koninklüke goedkeuring met ingang van 1 Januari in Amsterdam voor filmvoorstel lingen twee belastingtarieven zouden gelden, namelijk: 10 voor programma's met een Nederlandse hoofdfilm; 25 voor de overige programma's, zulks met dien ver stande, dat achteraf belastingreductie ?ou kunnen wor den verkregen in drie gevallen, namelijk van: a. 10 voor programma's met uitsluitend „artikel 1" gekeurde films; 72

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1955 | | pagina 71