te Parijs. Ten slotte werd daarop aansluitend van 8 Maart
tot 12 April in de Amsterdamse Galerij bij het Frederiks-
plein een filmtentoonstelling onder de naam „Draaien
altijd maar draaien....", gecreëerd door de gemeente
lijke commissie voor galerijtentoonstellingen in samen
werking met de culturele afdeling van de gemeentelijke
dienst voor sociale zaken, zulks ter bevordering van de
filmbelangstelling en filmproductie in ons land.
Aan deze expositie was een wedstrijd verbonden voor
het publiek ten behoeve waarvan de Afdeling Amster
dam prijzen beschikbaar had gesteld en wel één van
ƒ250,één van ƒ150,één van ƒ100,en 20 van
25,Het ging er daarbij om, dat de deelnemers aan
de wedstrijd moesten opgeven van welke veertig be
langrijke na-oorlogse films de 120 uitgestalde filmfoto's
afkomstig waren. Winnares van de hoofdprijs was Me
juffrouw S. E. L. Baruch.
Het zou de moeite waard zijn in dit verslag een uit
voerig beeld van deze tentoonstellingen en alles wat
daarmede samenhing, te geven, ware het niet, dat ook
hieraan ruim aandacht is geschonken in het Bonds
orgaan, namelijk in de nummers van Februari, Maart
en Mei.
Verder heeft het Bestuur de verschillende ledenverga
deringen voorbereid en strekten zijn bemoeienissen zich
uit over organisatorische aangelegenheden van plaatse
lijke aard. Zijn vertegenwoordigers die zitting hebben
in de Afdelingsraad en Ledenraad zorgden er voor, dat
het oordeel van de ledenvergaderingen ten aanzien van
verschillende aangelegenheden, zoals de agendapunten
voor de Bondsjaarvergadering, enz. getrouw in deze
colleges naar voren werd gebracht.
Naar aanleiding van de klacht, dat het aantrekken en
behouden van operateurs en leerling-operateurs voor de
bioscopen in Amsterdam soms op moeilijkheden stuit
als gevolg van de personeelsschaarste, heeft het Bestuur
de Stichting Instituut voor Opleiding van Technisch
Bioscooppersoneel gevraagd of het wellicht mogelijk
zou zijn om invaliden via de stichting A.V.O. (arbeid
voor onvolwaardigen) voor het operateursvak op te lei
den, in aanmerking nemende, dat de kans op verloop
onder deze mensen waarschijnlijk minder groot zal zijn.
Het Bestuur dezer stichting antwoordde echter, dat zij,
die schriftelijke lessen volgen, regelmatig operateurs-
werkzaamheden in de praktijk verrichten. Het betwijfelde
echter, dat hiervoor in Amsterdam voldoende mogelijk
heden aanwezig zouden zijn. Tevens zou het noodzake
lijk zijn, dat zekere waarborgen worden geschapen om
de minder validen die het operateursdiploma te zijner
tijd zouden behalen, een permanente betrekking als
operateur te verschaffen. Inderdaad is bij informatie
gebleken, dat in de bioscopen die qua technische outil
lage voor medewerking aan de opleiding in aanmerking
komen, geen plaats hebben, terwijl anderzijds omtrent
een eventuele aanstelling in feite geen waarborgen kun
nen worden gegeven.
In de loop van het verslagjaar ontstond een kwestie
tussen een lid en de pers over publicaties in het huis-
orgaan van zijn bioscoop naar aanleiding van film-
oritieken in de bladen. Het Bestuur heeft hierover een
onderhoud gehad met het betrokken lid, waarna het
incident gesloten was.
Op een ingezonden stuk in het Parool van 3 Mei, waarin
een verkeerde voorstelling van zaken werd gegeven
over de positie van de operateurs op feestdagen, alsmede
over andere arbeidsvoorwaarden voor cabinepersoneel,
reageerde ondergetekende met een antwoord, waarin de
opgesomde bezwaren werden weerlegd. Dit antwoord
werd in Het Parool van 13 Mei opgenomen.
Naar aanleiding van een klacht van een der leden over
slechte afdrukken van de bioscoopadvertentiepagina in
een der Amsterdamse bladen, wendde het Bestuur zich
tot Smits Advies- en Servicebureau te Amsterdam, het
geen tot verbetering leidde.
Ter voorziening in de bestuursvacatures bij de Stichting
Bio-Vacantieoord, in 1954 ontstaan door het periodiek
aftreden van de heer R. Uges te Rijswijk, het definitief
aftreden van de heer S. Kinsbergen te 's-Gravenhage en
het overlijden van de heer F. H. Janssen uit Delft, her
benoemde het Bestuur eerstgenoemde heer en benoem
de het als nieuwe bestuurders respectievelijk de heren
J. Weening en C. van Liere.
De in 1955 periodiek aftredende Bio-bestuurders, de
heren J. Visser en M. P. M. Vermin, werden door het
Bestuur herbenoemd.
Op advies van het Bestuur collecteerden de leden dei-
Afdeling wederom een volle week ten bate van Het
Rode Kruis. In 1955 werd de opbrengst van de bioscoop
collecte in het jaar 1954 bekend gemaakt. Zij bedroeg
in Amsterdam ƒ17.354,— tegen ƒ14.262,— in 1953.
Voor de medewerking van de zijde der Afdeling onder
vonden, was het Bestuur van Het Rode Kruis bijzonder
erkentelijk en het uitte dit door schriftelijke en monde
linge dankbetuigingen.
De Voorzitter der Afdeling Amsterdam werd ter gele
genheid van de Internationale Rode Kruisdag onder
scheiden met de médaille van verdienste in zilver.
Aangezien getracht werd bioscoopondernemers te inte
resseren in de verkoop van entreebewijzen, die zouden
moeten dienen als cadeau-artikel op door consumenten
bij bepaalde zaken verzamelde waardepunten, drong het
Bestuur er bij de leden per circulaire op aan, geen
medewerking, in welke vorm ook, te verlenen, daar,
zoals de praktijk reeds vroeger had uitgewezen, het
verstrekken van entreekaarten als toegiftartikel de
waarde van de bioscoopvoorstellingen in de ogen van
het publiek vermindert.
In het verslagjaar werden drie ledenvergaderingen ge
houden. De jaarlijkse ledenvergadering vond plaats op
Vrijdag 10 Juni. De gebruikelijke jaarstukken werden
behandeld en goedgekeurd.
Enige leden maakten naar aanleiding van het punt
bestuursverkiezing de opmerking, dat sommige leden
uitbreiding van het Bestuur van vijf tot zeven leden zou
den wensen. Uit de discussies bleek, dat die leden
weliswaar tevreden waren over de door het Bestuur in
velerlei opzicht bereikte resultaten, onder andere op
belastinggebied, maar het contact tussen leden en Be
stuur onvoldoende vonden. Dit zou de oorzaak zijn, dat
er bij velen weinig belangstelling bestond, temeer om
dat ook de in het Bestuur zitting hebbende leden over
een stemmenmeerderheid beschikken, zodat de verga
dering toch maar weinig invloed op de gang van zaken
zou hebben. Verder waren zij van oordeel, dat het
Bestuur te weinig mededeelzaam was, onder andere ten
aanzien van de belastingkwestie en aanvragen voor
nieuwe zaken.
74