a meentebestuur raamde daarbij de mindere opbrengst op 217.000,per jaar. Over bet jaar 1955 bedroeg de belastingopbrengst echter f 1.387.540,— tegenover 1.191.293,— in 1953 (en 1.395.077,—in 1954). Ook in de gemeente Amsterdam deed zich een soortgelijke ontwikkeling voor. Het hoofd belastingtarief voor bioscoopvoorstellingen ad 35% is in deze gemeente per 1 Januari 1955 ver laagd tot 25 (het belastingtarief voor artikel 1-films is 15 °/c en voor Nederlandse films 10 °/chet gemeentebestuur raamde in de loop van 1954 op grond hiervan een inkomstenver laging van circa 600.000,— a 700.000,— per jaar. De belastingopbrengst over het jaar 1955 bedroeg echter 2.664.132,tegenover ƒ2.731.810— in 1953 (en f3.112.446,— in 1954). Wanneer men zich met betrekking tot de meeste van deze gemeenten in herinnering roept wat de betrokken Wethouders van Finan ciën omtrent de nadelige gevolgen voor de ver- makelijkheidsbelastingopbrengst hadden voor speld en men ziet de feitelijke resultaten, dan kan slechts geconstateerd worden, dat het na een herziening ook budgetair niet zo'n vaart loopt, doch integendeel de stimulerende in vloed naar twee kanten gunstig werkt, namelijk naar die van het bedrijf en naar die van de gemeentekas. Het valt te betreuren, dat in de gemeenten, waar men de ontwikkeling van ons bedrijf tegenhoudt door een abnormaal groot deel van de ontvangsten weg te belasten en waar men voor geen enkel redelijk argument onzerzijds vatbaar blijkt te zijn, langzamerhand het ogen blik nadert waarop de strijdbijl wederom moet worden opgenomen. Voor overleg lijken ons de mogelijkheden vrijwel uitgeput. In een kleinere gemeente is de strijd al ont brand, toen de betrokken exploitant op de dag voor Kerstmis aan het gemeentebestuur mede deelde, dat zolang het geldende belastingtarief voor bioscoopvoorstellingen zou worden toege past het voor hem geen zin had de exploitatie voort te zetten. Dezelfde dag nog sloot hij de deuren van zijn zaak. Hiermede had hij het gemeentebestuur uiteindelijk niets anders la ten weten dan indertijd de variété- en circus ondernemingen, toen zij het gemeentebestuur ervan in kennis stelden gemeenten waar meer dan 20 vermakelijkheidsbelasting zou wor den geheven niet meer te zullen frequenteren. Ook zonder sluiting zijn uiteraard maatregelen mogelijk, die de gemeente duidelijk kunnen maken, hoe belangrijk de bioscoopexploitaties ter plaatse zijn en hoe weinig de gemeente als het erop aankomt de opbrengst van de ver makelijkheidsbelasting in de hand heeft: dat wil zeggen, hoe waardeloos op dit stuk even tuele budgetaire argumenten kunnen zijn. De betrokken gemeenten zullen moeten besef fen, dat de bedrijfsorganisatie zich van dit vraagstuk niet kan distanciëren en dat het een groot algemeen belang voor het gehele Neder landse filmwezen moet worden geacht, dat de daarop drukkende lasten binnen redelijke pro porties blijven en niet boven die voor concur rerende amusementsmedia uitgaan. Het psy chologische ogenblik tot herstel van normale verhoudingen op het terrein van de belasting voor bioscopen heeft men welhaast voorbij la ten gaan en zo opnieuw geprikkeld tot gerecht vaardigd verzet. Laat ons hopen, dat 1956 als nog kansen voor een oplossing biedt.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1955 | | pagina 9