Bedrijfsafdeling
Filmfabrikanten en Filmproducenten
De karakteristiek van het Afdelingsleven in het afge
lopen jaar kan in dit vijfde jaarverslag als volgt worden
samengevat: een toenemende deelneming van de leden
aan de organisatorische arbeid der Afdeling als gevolg
van het groeiende bewustzijn, dat de souvereine leden
vergadering het aangewezen forum is voor een open
lijke en vruchtbare gedachtenwisseling over moeilijke
vraagstukken, welke leiden kan tot het vormen van een
communis opinio en daardoor tot het nemen van be
sluiten, welke dienstig zijn ter behartiging van de
gemeenschappelijke en ook van de speciale belangen
van de bedrijven, welke zich bezig houden met de ver
vaardiging en bewerking van films.
Er werden in 1956 niet minder dan vijf Afdelingsleden
vergaderingen uitgeschreven, die alle zeer druk be
zocht werden.
De op Vrijdag 6 Januari 1956 gehouden buitengewone
ledenvergadering was op de eerste plaats gewijd aan de
bespreking van een aantal door het Hoofdbestuur bij
de Ledenraad aanhangig gemaakte voorstellen, waar
onder het voorstel van onze Afdeling tot vaststelling
van een Bedrijfsreglement Algemene Leveringsvoor
waarden van de Leden-Filmfabrikanten. Dit in overleg
met het Bestuur van de Bedrijfsafdeling Filmverhuur
ders ontworpen „Reglement Leveringsvoorwaarden"
regelt de voorwaarden waarop de leden-filmfabrikanten
de opdrachten tot bewerking van het door de leden
filmverhuurders geïmporteerde materiaal uitvoeren.
Het reglement werd op 10 Januari 1956 door de Leden
raad vastgesteld.
Zeer uitvoerig werd op deze vergadering het Memo
randum inzake de Filmproductie besproken, dat enkele
weken voordien, namelijk op 12 December, door het
Afdelingsbestuur aan het Hoofdbestuur was voorgelegd.
Dit Memorandum was door het Afdelingsbestuur na
een uitvoerige oriëntering en studie met medewerking
van de daartoe door de op 13 Mei 1955 gehouden jaar
vergadering aangewezen heren Y. Brusse en Mr. H .B.
F. J. A. Peters opgesteld. Niet alleen werd in deze nota
nagegaan welke oorzaken tot dusver de totstandkoming
van een geregelde speelfilmproductie in Nederland ver
hinderd hebben en aangegeven op welke wijze deze
oorzaken zouden kunnen worden weggenomen, maar
het Afdelingsbestuur meende tevens een constructief
voorstel te moeten doen dat uitging van de volgende
hoofdgedachten: a. een steunregeling gedurende ten
minste vijf jaar voor minimaal drie speelfilms per jaar;
b. beperking van het risico voor de producent en een
redelijk aandeel voor de producent in de opbrengst in
een zekere evenredigheid tot zijn productiekapitaal,
dus zijn risico; c. een beperkte eigen kapitaalinbreng
van de producent; d. een eventuele subsidie van Over
heidswege; e. een door de Nederlandsche Bioscoop-
Bond of door een „Filmfonds" te creëren mogelijkheid
om de minimumgaranties van voorverhuurcontracten
te verdisconteren, bijvoorbeeld door het afgeven van
garanties voor die disconti, dan wel door eigen dis
conto; f. de oprichting door de Nederlandsche Bio
scoop-Bond van een „Filmfonds", dat jaarlijks onge
dekte productievoorschotten zal verstrekken en even
tuele tekorten zal moeten opvangen; g. een actie in alle
gemeenten tot verlaging van de vermakelijkheidsbelas-
ting voor Nederlandse speelfilms.
Dit Memorandum vond een gunstig onthaal bij het
Hoofdbestuur, dat aan de algemene ledenvergadering
van de Bond een voorstel voorlegde tot vorming van
een fonds ter bevordering van de productie van Neder
landse films, welk voorstel in de op Dinsdag 3 April
1956 gehouden Bondsjaarvergadering met een overwel
digende meerderheid van stemmen werd aangenomen.
Tijdens de op Maandag 27 Februari 1956 gehouden
jaarlijkse ledenvergadering der Afdeling werd de heer
E. J. Verschueren herkozen tot Secretaris en de heer
W. Mullens tot lid van het Afdelingsbestuur. Het jaar
verslag over 1955 werd met algemene stemmen onder
dankzegging aan de Secretaris, de heer E. J. Verschue
ren, goedgekeurd terwijl de Penningmeester, de heer
M. de Haas, eveneens onder dankzegging, décharge werd
verleend van zijn financieel beleid over 1955. De be
groting van ontvangsten en uitgaven voor het jaar 1956
werd overeenkomstig het voorstel van het Afdelings
bestuur vastgesteld.
Op Maandag 19 Maart werd een buitengewone leden
vergadering der Afdeling gehouden ter bespreking van
de agenda van de reeds genoemde jaarvergadering van
de Bond. Inzonderheid over punt 7 dezer agenda, het
voorstel tot vorming van een productiefonds en mach
tiging van het Hoofdbestuur tot het treffen van uit
voeringsmaatregelen inzake beheer en werkwijze van
dit fonds, werd uitvoerig van gedachten gewisseld. Van
de zijde van de Afdelingsleden werd daarbij verzocht
er bij het Hoofdbestuur op aan te dringen, dat het fonds
ook de mogelijkheden zal hebben om sluimerende
talenten wakker te schudden, onder meer tot het schrij
ven van scenario's. De Voorzitter, de heer C. S. Roem,
herinnerde er aan, dat het Afdelingsbestuur in zijn
Memorandum inzake de Filmproductie aan het Hoofd
bestuur onder meer gewezen heeft op de wenselijkheid
om aan het bestuur van het fonds de bevoegdheid te
verlenen om in bepaalde gevallen opdrachten tot het
schrijven van scenario's, respectievelijk draaiboeken te
verstrekken, omdat dit een van de middelen is om
vakbekwame krachten voor een Nederlandse speelfilm
productie aan te trekken, alsook de bevoegdheid om
ter stimulering van het peil der productie een beperkt
aantal opdrachten te verlenen voor korte films welke
als bijwerk in de bioscopen zouden kunnen worden
vertoond, waarbij gedacht werd aan korte speelfilms
en mogelijk kinderfilms, welke jonge filmers in staat
zouden stellen zich in spelregie en dialoogschrijven te
bekwamen.
Ter bespreking van het door het Hoofdbestuur aan alle
Bondsleden ter bestudering toegezonden voorontwerp
bedrijfspensioenfonds werd op Maandag 22 October
1956 een buitengewone ledenvergadering der Afdeling
gehouden, welke werd bijgewoond door de heren R.
Uges Jr., Secretaris van het Hoofdbestuur, en J. G. J.
Bosman, Directeur van het Bondsbureau, die als leden
van de Studiecommissie Bedrijfspensioenfonds een uit-
60