voerige toelichting gaven op dit voorontwerp en alle
door de leden gestelde vragen beantwoordden.
Met algemene stemmen betuigde de ledenvergadering
haar instemming met dit voorontwerp en besloot het
Hoofdbestuur te verzoeken om in de statuten van het
pensioenfonds een clausule op te nemen, waarbij werk
nemers van niet-Nederlandse nationaliteit, die voor een
bij arbeidscontract bepaalde tijdsduur in het Neder
landse filmproductiebedrijf werkzaam zijn, van de ver
plichting tot deelneming worden uitgesloten.
Onder zeer grote belangstelling vond tenslotte op Maan
dag 10 December 1956 een buitengewone spoedleden-
vergadering der Afdeling plaats, welke in hoofdzaak
gewijd was aan de eindbehandeling van een aangelegen
heid, welke de laatste jaren de bijzondere aandacht van
de Afdelingsleden heeft gehad, namelijk het tot stand
komen van een centrale verzekering voor de risico's,
welke zich bij de productie en bewerking van films
voordoen.
Na zich herhaaldelijk te hebben beraden, over de moge
lijkheden ener collectieve verzekering, hadden de leden
het Afdelingsbestuur in de op Vrijdag 9 April 1954
gehouden jaarvergadering verzocht de bestudering en
voorbereiding van zulk een verzekering ter hand te
nemen. Het Bestuur had deze opdracht echter eerst
willen aanvaarden nadat het van de leden de met alge
mene stemmen gegeven uitspraak had verkregen, dat
een eventuele verzekering van dien aard tot stand
diende te komen in groepsverband en bij Afdelings-
besluit, dat voor alle leden bindend zou zijn.
Het Afdelingsbestuur had de Commissie tot voorberei
ding van een Collectieve Productieverzekering tot
welker leden de Afdelingsledenvergadering de heren
Mr. H. B. F. J. A. Peters, Mr. N. van Velzen en de
Administrateur, de heer H. G. C. Bergman, had be
noemd verzocht een uitvoerig onderzoek in te stel
len en daarover te rapporteren. Op 21 April 1955 bracht
deze Commissie verslag uit van haar bevindingen, welk
rapport voor haar Afdelingsbestuur aanleiding werd
tot het aanknopen van onderhandelingen, die leidden
tot het ontwerpen van enige in de Nederlandse taal
gestelde standaardpolissen, welke niet alleen een uit
breiding van conditiën, verlaging van premiën en van
bijkomende kosten betekenden, maar vooral ook een
aanzienlijke vereenvoudiging van de tot dusver gebrui
kelijke en daardoor vaak verwarring wekkende
filmverzekeringsovereenkomsten. Het Bestuur was daar
bij uitgegaan van de gedachte, dat het de leden-film-
producenten duidelijk moet zijn tegen welke risico's
een verzekeringspolis dekking geeft, opdat zij bij hun
productieplanning vast zullen kunnen stellen van welke
polis(sen) zij voor een bepaalde productie al dan niet
gebruik zullen maken en de eventuele kosten daarvan
zullen kunnen calculeren.
De Afdelingsledenvergadering besloot met algemene
stemmen tot goedkeuring van de op 16 November 1956
aan de leden te bestudering toegezonden ontwerp-
standaardpolissen en aanvaardde eveneens met alge
mene stemmen het voorstel van het Afdelingsbestuur
tot vaststelling van een „Verzekeringsbesluit", waarbij
de Afdelingsleden zich verplichtten tot centrale afslui
ting van de risicodekkingen, waarin wordt voorzien
door bedoelde, of verder nog door de ledenvergadering
goed te keuren, standaardpolissen. Als de in artikel 1
van dit besluit bedoelde centrale instantie voor film
verzekeringen werd aangewezen het Bureau voor Film
verzekeringen. Het Verzekeringsbesluit is 1 Januari
1957 in werking getreden.
Voorts werden in deze ledenvergadering de voorstellen
besproken, welke door het Hoofdbestuur bij de Leden
raad aanhangig waren gemaakt en later in de op 18
December gehouden vergadering van dit College zijn
behandeld. De Afdelingsledenvergadering bleek van
oordeel, dat terzake van het voorstel tot wijziging van
het Bedrijfsreglement op het Naamregister met betrek
king tot de voorgestelde wijzigingen van artikel 7 niet
voldoende rekening was gehouden met de bestaande
auteursrechtpractijk voorzover het Nederlandse films
betrof. Besloten werd daarom het Hoofdbestuur enige
amendementen voor te stellen, inhoudende voorzienin
gen voor de titels van Nederlandse films, welke amen
dementen door het Hoofdbestuur van een gunstig prae-
advies voorzien aan de Ledenraad zijn doorgegeven; zij
zijn door dit College in genoemde vergadering aan
vaard.
Hoewel in het afgelopen jaar de voorbereiding van de
ledenvergaderingen en de uitvoering van derzelver be
sluiten, reeds veel van de werkkracht van het Afdelings
bestuur hebben gevergd, waren er daarnaast nog tal van
andere kwesties, welke de aandacht van de Bestuurs
leden vroegen. Niet minder dan vijftien maal kwam het
Afdelingsbestuur in vergadering bijeen, terwijl daar
naast nog viermaal informele bijeenkomsten met onder
scheiden leden plaatsvonden ter bespreking van drin
gende aangelegenheden. Zo kwam bijvoorbeeld onder
auspiciën van het Bestuur tussen de betrokken leden
een regeling tot stand ter zake van het uitlichten bij
het opnemen van actualiteiten en het berekenen van
het aandeel in de kosten der deelnemenden.
Op verzoek van het Hoofdbestuur heeft het Afdelings
bestuur schriftelijke adviezen uitgebracht, onder meer
met betrekking tot de benoeming van de leden van de
Commissie van Geschillen, de Raad van Beroep, de
Commissie Nieuwe Zaken en de Commissie Beroep
Nieuwe Zaken, alsook betreffende andere aangelegen
heden.
In November van het verslagjaar heeft het Afdelings
bestuur met het Hoofdbestuur in een langdurig onder
houd onderscheiden kwesties besproken, welke zowel
de Nederlandse filmindustrie als de positie van de
Bedrijfsafdeling in het Bondsbestel betreffen. Onder
meer kwamen ter sprake de uitoefening van de in de
artikelen 12 en 31 der Statuten omschreven rechten en
rechtsbevoegdheden met betrekking tot de leden van
het filmfabricage- en filmproductiebedrijf en de func-
tionnering van het Productiefonds.
Door het Afdelingsbestuur werd drie maal een advies
uitgebracht aan de Commissie Nieuwe Zaken.
Op 31 December van het verslagjaar waren er bij de
Afdeling aangesloten: 28 filmproductiezaken en 12
filmfabrieken.
Onderscheiden leden der Afdeling hadden in 1956 zit
ting in de volgende colleges: Raad van Beroep, de
heren H. S. Boekman en E. J. Verschueren, leden;
Commissie van Geschillen de heren C. van der Wil
den (f) en L. W. R. Meyer, leden; Commissie Beroep
Nieuwe Zaken, de heren H. S. Boekman en C. S. Roem,
leden; en de heer H. P. H. Juten plaatsvervangend lid;
Commissie Nieuwe Zaken de heer L. W. R. Meyer,
plaatsvervangend lid; Gemengde Televisiecommissie
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en de Nederland
se Televisie Stichting, de heer C. S. Roem; Commissie
voor Niet-Commerciële Reclame, de heer L. W. R.
Meyer.
61