Sociale aangelegenheden
16
In de samenstelling van de Commissie deed
zich aan werkgeverszijde in 1957 één mutatie
voor doordat in de vacature ontstaan door het
periodiek aftreden van de heer J. H. J. Teu-
nissen, Maastricht, door het Hoofdbestuur
voorzien werd door de benoeming van de heer
E. J. Weier, Rotterdam. Van werknemerskant
werd in de loop van het jaar de heer H. J.
Zwart, Haarlem, als permanent lid vervangen
door de heer N. Ph. J. v. d. Hilst, Rotterdam,
voordien plaatsvervangend lid, waarna de
heer R. O. Biel, Groningen, tot plaatsver
vangend lid is benoemd.
Met inbegrip van deze veranderingen was de
Commissie als volgt samengesteld:
W. K. G. van Royen, Amsterdam, Voorzitter;
W. F. Dubbeldeman, Amsterdam, C. van
Liere, Goes en E. J. Weier, Rotterdam, leden
werkgevers
J. J. v. d. Veer, Den Haag en J. H. Lefeber,
Haarlem, leden-werknemers Katholieke Bond
St. Antonius;
W. J. L. v. d. Bol, Den Haag en H. A. Fluyter,
Amsterdam, plaatsvervangende leden-werk
nemers St. Antonius;
D. v. d. Meulen, Amsterdam en N. Ph. J. v. d.
Hilst, Rotterdam, leden-werknemers Algemene
Bedrijf s-Bond;
R. O. Biel, Groningen en F. A. A. Rosenveldt,
Utrecht, plaatsvervangende leden-werknemers
A.B.B.
H. W. Hagenberg, Secretaris en L. Claassen,
plaatsvervangend Secretaris.
De Commissie kwam in 1957 vijfmaal bijeen,
teneinde buiten de gebruikelijke aanvragen
ter verkrijging van dispensatie om hogere
lonen te mogen uitbetalen dan die welke in
de loonregeling zijn genoemd, diverse belang
rijke aangelegenheden te behandelen.
De voornaamste daarvan had betrekking op
een aanvullende loonsverhoging van 3%. In
1956 was namelijk van overheidswege in het
algemeen vergunning verleend om de lonen
met ten hoogste 6% te verhogen, doch gelet
op het in voorbereiding zijnde Bedrijfspen
sioenfonds was deze verhoging voor het bio
scoopbedrijf beperkt gebleven tot 3%. Hierbij
was echter tussen werkgevers en werknemers
overeengekomen, dat indien het Bedrijfs
pensioenfonds niet op 1 Januari 1957 in wer
king zou kunnen treden, een aanvullende
verhoging van 3% nader zou worden be
sproken.
Daar men er inderdaad niet in was geslaagd
het Bedrijfspensioenfonds per 1 Januari of
althans in het begin van het jaar 1957 in
werking te doen treden, werd het overleg in
zake de genoemde aanvullende loonsverho
ging heropend en dit leidde ertoe, dat eerst
aan het Hoofdbestuur en later na goedkeu
ring door de Algemene Ledenvergadering aan
het College van Rijksbemiddelaars voorstellen
zijn gedaan om de lonen per 1 Januari 1957
andermaal met 3% te verhogen en wel op
basis van het loon, dat gold per 30 Juni
1956. Tevens werd daarbij bepaald, dat de
lonen nogmaals met een ]/2% zouden worden
verhoogd bij het van kracht worden van het
Bedrijfspensioenfonds. Aldus zou het werk
nemersaandeel van 33^% in de totale premie
van 11% volledig zijn gecompenseerd. De
lonen van leerling-operateurs, die in de prac-
tijk te laag waren gebleken, werden afzonder
lijk herzien, evenals de lonen voor werksters.
Een tweede belangrijke wijziging in de
arbeidsvoorwaarden had betrekking op de
vacantieregeling.
Reeds in 1956 was bepaald, dat de werk
nemers, genoemd in de loonregeling, recht
hadden op een extra vacantie bij een dienst-