30 Met het nieuwe Algemeen Bedrijfsreglement, welks inhoud van bijzonder groot belang is voor het bepalen van de positie van onze be drijven, is een voorziening tot stand gekomen die, naar men mag aannemen, een gezonde ontplooiing van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf ten zeerste zal bevorderen. Onmiddellijk na de bevrijding deden zich bij de filmvoorziening allerlei problemen voor, waaronder de importrestricties als gevolg van de moeilijke deviezenpositie en het weg vallen van enige voor ons land belangrijke buitenlandse markten, zulks onder invloed van de door de oorlog geschapen situatie, een belangrijke plaats innamen. Deze problemen noopten tot het nemen van maatregelen ten einde aan de schaarste aan materiaal het hoofd te bieden en met het oog hierop een ook kwalitatief verantwoorde filmprogram- mering te waarborgen. Op 8 Januari 1946 stelde de Ledenraad het Bedrijfsreglement ter zake van de Filmverto ning vast, dat uitging van het principe, dat iedere bioscoop één hoofdfilm per week zou vertonen. Een uitzondering bleek noodzake lijk voor gemeenten met ten hoogste twee bioscopen, waar het publiek anders een wel zeer geringe selectie zou hebben. De bevoegd heid van het Dagelijks Bestuur om dispen saties te verlenen bood ruimte aan eventuele initiatieven tot het organiseren van speciale voorstellingen. De mogelijkheid, welke het reglement in het algemeen aangaf om kinder en ochtendvoorstellingen te geven, had dezelf de strekking. Het spreekt van zelf, dat de terugkeer tot meer normale verhoudingen ook de tendenz naar verruiming der vertoningsmogelijkheden deed ontstaan. Zo werd om hieraan tegemoet te komen een algemene dispensatie aan de leden-exploitanten verleend bij circulaire van 11 Juli 1952, waarbij het werd toegestaan in gemeenten met meer dan twee bioscopen ge durende ten hoogste twaalf vertoningsweken per jaar twee hoofdfilms te vertonen. Ook deed zich de behoefte gevoelen aan grotere progammeringsvrijheid teneinde zich te weer te kunnen stellen tegen de groeiende concur rentie van andere ontspanningsmedia. Deze behoefte bleek overduidelijk uit de talrijke verzoeken om dispensatie, in vele gevallen zelfs voor onbepaalde tijd. Gezien de gewijzigde omstandigheden achtte het Hoofdbestuur het mede met het oog op het grote aantal dispensatie-aanvragen ge wenst een nieuw reglement te ontwerpen. Krachtens het ontwerp zouden alle exploitan ten, ongeacht de plaats van vestiging, in een vertoningsweek twee hoofdfilms mogen ver tonen. Voorts werd daarin de mogelijkheid neergelegd een derde hoofdfilm in vertoning te brengen op een der laatste dagen van de vertoningsweek, zodat de traditie, welke was ontstaan met betrekking tot de zogenaamde cyclusvoorstellingen, voortgezet kon worden. De extra-vertoning van speciale films in jeugd- en ochtendvoorstellingen werd, zij het in wat gewijzigde vorm, gehandhaafd. Nieuw was de bepaling, dat het geoorloofd zou zijn speciale nachtvoorstellingen te geven. Het voorstel van het Hoofdbestuur tot wijzi ging van het reglement in kwestie werd door de Ledenraad in zijn op 19 November 1957 gehouden vergadering met algemene stemmen aanvaard, met dien verstande, dat enige amendementen op het voorstel overeenkom stig het prae-advies van het Hoofdbestuur werden goedgekeurd. De Ledenraad beperkte de werkingsduur van het reglement tot een jaar, opdat men de gehele materie te gelege ner tijd opnieuw zou kunnen bezien aan de hand van de opgedane ervaringen. Met het oog op de expiratie van het Bedrijfs- besluit in zake de Uitvoering der Deviezen- regeling op 31 December 1957 diende het Hoofdbestuur een voorstel in bij de Leden raad om het besluit wederom voor een jaar te verlengen. Het College overwoog daarbij, dat er zich in de situatie met betrekking tot de vertoning van Amerikaanse en Europese films geen essentiële wijzigingen hadden voor gedaan, weshalve het noodzakelijk werd ge acht het besluit ook voor 1958 te handhaven. De behandeling van het onderwerpelijke voorstel zal plaats hebben in de op 13 Januari 1958 te houden vergadering van de Leden raad. Blijkens artikel 3B van het nieuwe Algemeen Bedrijfsreglement, van welks vaststelling door de Ledenraad op 19 November 1957 in het voorafgaande is gewaagd, zouden reizende bioscopen haar bedrijf voortaan op ten hoog ste 51 dagen per kalenderjaar kunnen uit-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1957 | | pagina 31