oefenen in gemeenten waar geen permanente
bioscoop gevestigd is. Deze bepaling beteken
de een verruiming ten opzichte van de oude
reglementaire voorziening, waarin sprake was
van een maximum van 30 dagen per kalender
jaar. Artikel 1 van het Bedrijf sbesluit in zake
Reizende Bioscopen, volgens hetwelk reizende
bioscopen in eenzelfde gemeente ten hoogste
in totaal op 30 dagen per kalenderjaar bio
scoopvoorstellingen mogen geven, diende
thans echter in overeenstemming gebracht te
worden met genoemd artikel 3B van het
Algemeen Bedrijfsreglement. Het Hoofdbe
stuur maakte met het oog hierop het voorstel
aanhangig bij de Ledenraad om in artikel 1
van het bewuste bedrijfsbesluit de woorden
„30 dagen per jaar" te wijzigen in „51 dagen
per jaar". Tevens stelde het Hoofdbestuur
voor aan het besluit een nieuw artikel 3 toe
te voegen, waarbij aan reizende bioscopen de
verplichting werd opgelegd in alle reclame
voor bioscoopvoorstellingen, welke door haar
worden gegeven, haar naam en adres te ver
melden. Deze bepaling bleek gewenst ter ver
mijding van misvattingen die in het verleden
waren voorgekomen omtrent het karakter dei-
voorstellingen.
Deze voorstellen zullen aan de orde komen in
de vergadering van de Ledenraad, welke op
13 Januari 1958 gehouden zal worden.
Toepassing
Reglementen en Besluiten
De ledenvergadering van de Bedrijfsafdeling
Filmfabrikanten en Filmproducenten had op
24 Maart 1955 een Besluit Algemene Leve
ringsvoorwaarden vastgesteld, waarbij het
uitvoeren van opdrachten aangaande het be
werken van materiaal van films, welke voor
Nederlandse opdrachtgevers worden vervaar
digd, werd geregeld. Het Hoofdbestuur kon
zich met dit Besluit verenigen en besloot geen
gebruik te maken van zijn in artikel 22 van
het Reglement van de Bedrijfsafdeling Film
fabrikanten en Filmproducenten omschreven
bevoegdheid tot vernietiging van besluiten
van de onderhavige Afdeling.
De Afdeling besloot in haar vergadering van
4 Maart 1957 het Besluit, hetwelk voor een
proeftijd van 2 jaar was vastgesteld, te ver
lengen met 5 jaar. Gezien de praktijk met be
trekking tot de toepassing van het Besluit had
het Hoofdbestuur tegen deze verlenging geen
bezwaar, waarmede dit dus rechtskracht ver
kreeg.
Het besluit van de Ledenraad d.d. 7 Decem
ber 1954 om het gebruik van brandbaar film
materiaal (nitraat materiaal) niet langer toe
te staan heeft voor het gehele film- en bio
scoopbedrijf stellig belangrijke voordelen
afgeworpen. Met name geldt dit voor de ver
zachting der brandweervoorschriften ten aan
zien van de bouw en inrichting van bioscopen
en de verlaging der premiën voor de verzeke
ring van filmcopieèn. Daar de vertoning van
een enkele brandbare filmcopie verstrekken
de en uit een oogpunt van algemeen bedrijfs
belang zeer ongewenste gevolgen zou kunnen
hebben, kwam het het Hoofdbestuur raad
zaam voor de leden nogmaals te attenderen
op de noodzaak van stipte nakoming van het
bewuste Ledenraadsbesluit, hetgeen geschied
de bij cirulaire van 18 December.
Zoals uit het voorgaande is gebleken heeft
het Hoofdbestuur in de wijze van toepassing
van het Bedrijfsreglement ter zake van de
Filmvertoning aanleiding gevonden om bij de
Ledenraad een voorstel aanhangig te maken
tot verruiming der vertoningsmogelijkheden.
Ook in 1957 heeft het Hoofdbestuur meer
malen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid
neergelegd in artikel 1D van genoemd regle
ment tot het verlenen van dispensatie van het
in artikel IA en B vervatte verbod aangaande
het vertonen of aankondigen van meer dan
één respectievelijk twee hoofdfilms per ver-
toningsweek in eenzelfde bioscoop.
Daar met de verzending der filmprogramma's
in de Kerst- en Nieuwjaarsweken geen bijzon
dere moeilijkheden te verwachten waren,
ontbrak in het verslagjaar de noodzaak een
speciale regeling te treffen voor wat betreft
de aanvang dezer vertoningsweken.
Instelling Bedrijfspensioenfonds
voor het Film- en Bioscoopbedrijf
De Commissie welke van het Hoofdbestuur de
opdracht had ontvangen de mogelijkheden te
onderzoeken tot invoering van een landelijke
pensioenregeling voor het film- en bioscoop
bedrijf kon in het begin van het verslagjaar
een definitief project aan het Hoofdbestuur
voorleggen. Dit project was het resultaat van
moeizame en omvangrijke voorbereidende
31