49
mag belemmeren. Eveneens werd besloten
Dr. Kern te benoemen tot gedelegeerde van
de Unie in de werkcommissie, welke door de
C.I.D.E. in liet leven zal worden geroepen met
het oog op de in 1960 te Stockholm te houden
diplomatieke conferentie inzake auteurs
rechten.
Uitvoerig hielden de gedelegeerden zich ver
der bezig met de kwestie van de zogenaamde
„droits voisins" of „nabuurrechten". Behalve
het door de Unie, de Internationale Federatie
van Verenigingen van Filmproducenten
F.I. A.P.F.), de Association Littéraire et Ar-
tistique International (A.L.A.I.), de C.I.D.E.
en andere organisaties verworpen ontwerp van
het Internationaal Arbeidsbureau (Bureau
International du Travail), het zogenaamde
B.I.T.-ontwerp, circuleert er bij de regeringen
een door de Unesco en het Bureau van de
Berner Conventie geïnspireerd concept van
een conventie, dat wèl de goedkeuring van
genoemde organisaties kan wegdragen. De
redactie van dit ontwerp werd in Maart van
het verslagjaar te Monte Carlo vastgesteld
door een door de Unesco en het Bureau van
de Berner Conventie ingestelde commissie,
waarin zowel zitting hadden deskundigen, die
in overleg met de respectieve regeringen waren
uitgenodigd, als deskundigen die rechtstreeks
door die regeringen waren afgevaardigd.
De vergadering machtigde Dr. Kern met al
gemene stemmen de Unie bij de desbetreffen
de besprekingen op internationaal niveau te
vertegenwoordigen.
Voorts kwam aan de orde het vaak op zeer
commerciële leest geschoeide ondernemen van
het geven van filmvoorstellingen door buiten
het filmbedrijf staande instellingen en orga
nisaties, die deze exploitatie uitoefenen onder
het mom van „niet-commercieel". De vergade
ring besloot de producenten en distributeurs
in een resolutie te verzoeken de bedrijfsmatige
filmexploitatie door een prioriteitsrecht van
vier jaar te beschermen.
Een belangrijk succes wist de Internationale
Federatie van Verenigingen van Filmprodu
centen (F.I.A.P.F.) te behalen door haar ge
delegeerden op de reeds eerder gememoreerde
vergadering van de door de Unesco en het
Bureau van de Berner Conventie ingestelde
deskundigencommissie, welke van 4 tot 13
Maart te Monte Carlo werd gehouden. Deze
bijeenkomst had, zoals vermeld, ten doel de
tekst voor te bereiden van een ontwerp-over-
eenkomst inzake de internationale bescher
ming van uitvoerende kunstenaars, gramo-
foonplatenfabrikanten en omroepen. Dat voor
deze materie zowel van de zijde der film
producenten als van de bioscoopexploitanten
grote belangstelling bestaat is begrijpelijk,
omdat de uitvoerende kunstenaars onder meer
het recht van controle op hun uitvoeringen
voor zich opeisen (artikel 4, paragraaf 2 van
het zogenaamde B.I.T.-ontwerp wil hun bij
voorbeeld een vermenigvuldigingsrecht op
commerciële films verlenen.)
De Federatie, gesteund door de auteurs, hand
haafde het standpunt, dat de film, aangezien
zij door de Berner Conventie wordt be
schermd, niet behoort te worden betrokken
bij een conventie inzake de „droits voisins".
Voorts werd met betrekking tot de opgewor
pen vraag of de geluidsband als een van de
film onafhankelijk deel moet worden be
schouwd door de Federatie ten principale
gesteld, dat iedere geluids-, visuele of audio
visuele opname, welke in overeenstemming
met de uitvoerenden wordt gemaakt, een film
is, welke normaliter haar vertoning als enig
doel heeft.
Als resultaat van de uitvoerige discussies in
zake de toepasselijkheid van het ontwerp op
de film er werden drie zittingen uitsluitend
aan deze kwestie gewijd werd het in de
ontwerpovereenkomst voorgestelde artikel 6
gehandhaafd, dat kort en bondig verklaart,
dat geen bepaling van dit ontwerp kan worden
uitgelegd als zijnde van toepassing op het
vermenigvuldigen of op welk gebruik (ver
toning, uitzending of anderszins) ook van
films of andere visuele of audio-visuele op
namen. Voor het internationale filmbedrijf is
dit artikel van zeer groot belang, aangezien
hierdoor het directe gevaar van een nieuwe
verzwaring van de exploitatielasten wordt af
gewend.
De Federatie hield haar jaarvergadering
tijdens het Internationale Filmfestival te
Berlijn op 26, 27 en 28 Juni van het verslag
jaar. De Nederlandsche Bioscoop-Bond was
vertegenwoordigd door de heer C. S. Roem,
Voorzitter van de Bedrijfsafdeling Filmfabri
kanten en Filmproducenten.
Behalve met de jaarstukken hield de vergade
ring zich bezig met het vraagstuk van de
internationale filmfestivals, welke het laatste
decennium zodanig in aantal zijn gegroeid,