55 De Ledenraad verklaarde ten slotte ongegrond een hoger beroep, ingesteld door een lid aan wie het Hoofdbestuur de straf van boete had opgelegd. De Ledenraad bestond voor de jaarvergade ringen der afdelingen uit de heren Joh. Miedema, Sneek, Voorzitter; J. Weening, Amsterdam, Vice-VoorzitterS. Barnstijn, Utrecht; J. van Bentum, Wassenaar; C. J. Blad, Amsterdam; H. S. Boekman, Amster dam; L. van Dommelen, 's-GravenhageH. P. H. Juten, 's-Gravenhage; J. A. L. Kemps, Am sterdam; L. W. R. Meyer, Amsterdam; J. E. F. de Nijs, Breda; J. L. Pearl, D. Raphel en J. P. M. A. Smulders, Amsterdam; C. M. Westland, Wageningen; J. de Wilde, Amster dam en C. van Willigen, Wassenaar. Er was één vacature, ontstaan door het overlijden van de heer H. J. de Vries in 1956. Daarna hebben enige mutaties plaats gevon den. In de plaats van de heer J. Weening werd de heer H. S. Boekman als Vice-Voor zitter van het Hoofdbestuur qualitate qua Voorzitter van de Ledenraad. In zijn plaats werd als gewoon lid benoemd P. Kijzer, Am sterdam en ter voorziening in de vacature ontstaan door het aftreden van de heer D. Raphel werd benoemd de heer S. Israël te Amsterdam. In de plaats van de heer C. M. Westland werd benoemd J. Nijland Jr. te Utrecht en in de vacature H. J. de Vries werd voorzien door de benoeming van H. Zonder van te Leeuwarden.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1957 | | pagina 56