62
De periodiek aftredende bestuursleden, de heren H. S.
Boekman, L. Groen, B. J. Schimmel en J. de Wilde
zijn in de jaarvergadering van 15 Februari bij enkele
candidaatstelling herkozen. De heer Groen werd tevens
herkozen als penningmeester.
Eind Juli deelde de heer Weening mede, dat hij
wegens het verplaatsen van zijn werkzaamheden naar
Duitsland, zijn functie van voorzitter beschikbaar
moest stellen.
In deze vacature is voorzien door de verkiezing in de
ledenvergadering van 2 October van de heer H. S.
Boekman. In de vacature van bestuurslid werd in
dezelfde vergadering voorzien door de verkiezing van
de heer H. P. H. Juten.
Half November deelde de heer B. J. Schimmel mede,
dat hij het filmbedrijf ging verlaten, weshalve hij
aftrad als bestuurslid der Afdeling.
In de vacature van bestuurslid werd voorzien door de
verkiezing van de heer J. P. M. A. Smulders in de
ledenvergadering van 23 December.
De Afdeling ondersteunde de candidaatstelling van de
heer Boekman tot lid van het Hoofdbestuur in de
vacature-Weening. De heer Boekman werd op 18
November bij enkele candidaatstelling gekozen tot lid
van het Hoofdbestuur. Onmiddellijk daarna werd hij
ook gekozen tot Vice-Voorzitter van het Hoofdbestuur.
De Afdeling ondersteunde voorts de candidaatstelling
van de heer Smulders tot lid van het Hoofdbestuur
in de vacature-Schimmel. De verkiezing had echter
eerst plaats in 1958.
Hoezeer de grote verdiensten van de heer Weening als
Afdelingsvoorzitter gewaardeerd werden, is duidelijk
gebleken bij zijn afscheid, waarbij velen getuigden van
hun erkentelijkheid voor het belangrijke werk, dat de
heer Weening met zoveel ambitie en stijlgevoel in het
belang van de organisatie heeft verricht.
Ook het afscheid van de heer Schimmel was geken
merkt door waardering en erkenning van zijn ver
diensten als bestuurslid.
In verschillende bestuurs- en ledenvergaderingen is van
gedachten gewisseld over de achterstand, welke de
filmbelangstelling hier te lande ten opzichte van bijna
alle andere landen vertoont. Ook de laatdunkende
wijze waarop een deel van de dagbladen de meeste
films pleegt te behandelen, werd als een der oorzaken
van deze achterstand genoemd. Enige leden hebben
steun gevraagd voor een plan tot het uitgeven van een
speciaal filmtijdschrift. Verder werd geijverd voor een
grootscheepse landelijke reclamecampagne ter stimu
lering van het bioscoopbezoek. Dit alles culmineerde
in een motie, aangenomen in de ledenvergadering van
10 December, waarin het Hoofdbestuur verzocht werd
op korte termijn de mogelijkheden van zulk een
reclamecampagne te onderzoeken.
In het verslagjaar zijn zeven ledenvergaderingen en
achttien bestuursvergaderingen gehouden, alsmede een
gecombineerde vergadering van het bestuur met de
leden-filmverhuurders van de Ledenraad.
In de jaarvergadering van 15 Februari zijn de perio
diek aftredende leden van de Ledenraad de heren
H. S. Boekman, J. A. L. Kemps, L. W. R. Meyer en
J. de Wilde bij enkele candidaatstelling herkozen.
In de ledenvergadering van 28 October werd in de
plaats van de heer D. Raphel, die naar het buitenland
vertrok, tot lid van de Ledenraad bij enkele candidaat
stelling gekozen de heer S. Israël. In de vacature
Boekman koos de ledenvergadering van 11 November
de heer P. Kijzer tot lid van de Ledenraad.
De Filmhuurschuldcommissie verzond in het verslag
jaar 546 sommaties (in 1956: 683) nopens recettestaten
en filmhuurbetalingen, betrekking hebbend op een
gezamenlijk filmhuurbedrag van 120.152,58 (in 1956:
124.159,17).
De boycotmaatregel werd 20 maal (in 1956: 30 maal)
toegepast.
De verstandhouding tussen de leiding der Centrale
Commissie voor de Filmkeuring en het filmverhuur-
bedrijf was ook in 1957 zakelijk en correct. Het ver
bod van verschillende hoofdfilms betekende voor enige
leden een ernstige tegenslag, zij het dan in een paar
gevallen (waarin het verbod naar onze mening terecht
als onjuist werd beschouwd) de film alsnog in ge
wijzigde samenstelling werd toegelaten.
De Katholieke Filmcentrale heeft in het verslagjaar
469 (in 1956: 491) hoofdfilms gekeurd. In 108 (127)
gevallen is de K.F.C, afgeweken van de uitslag der
Rijksfilmkeuring. Veertien (in 1956: 10) films werden
ontoelaatbaar verklaard. Dit betrof films, die door de
Rijksfilmkeuring voor personen boven achttien jaar
waren toegelaten. Van de films, die de Rijksfilmkeuring
voor alle leeftijden had toegelaten, heeft de K.F.C, er
twee geplaatst in de klasse B, 12 in de klasse C I, 3
in de klasse C II en drie in de klasse C III. Van de
films, die de Rijksfilmkeuring had toegelaten voor
personen boven veertien jaar, heeft de K.F.C, er 27
ingedeeld in de klasse C I, 7 in de klasse C II en 3
in de klasse C III. Ten slotte heeft de K.F.C, van de
films, door de Rijksfilmkeuring toegelaten voor per
sonen boven 18 jaar, er 22 ingedeeld in de klasse
C II en 17 in de klasse C III.
Hier zij gememoreerd wat de K.F.C, verstaat onder de
qualificatie C I, C II en C III
C I zonder voorbehoud (voor personen boven acht
tien jaar)
C II met licht voorbehoud wegens enkele voor on-
volwassenen moreel minder gezonde scènes;
C III: met ernstig voorbehoud wegens verscheidene
scènes, die voor een juiste morele waardering
meer onderscheidingsvermogen of levenserva
ring vereisen dan onvolwassenen in de regel
eigen is.
Zoals men weet functionneert de K.F.C, als het cen
trale nakeuringsorgaan van de Vereniging van Neder
landse Gemeenten voor Gemeenschappelijke Film
keuring op Katholieke Grondslag. Bij deze vereniging
zijn de gemeenten Noord-Brabant en Limburg en
voorts vijftien gemeenten in andere provincies aan
gesloten. De nakeuring geschiedt overeenkomstig het
zogenaamde Nakeuringsaccoord, dat tussen genoemde
vereniging en de Nederlandsche Bioscoop-Bond in
1939 is gesloten.
Het komt ons voor, dat de nakeuring van films uit de
tijd is. Immers de tijd, dat het kleine in zichzelf be-