63 sloten Nederland er nog een regionale filmkeuring op na kon houden, is voorbij. Met het intensieve en gemotoriseerde verkeer zijn de afstanden ingeschrom- peld. De isolatie van provincies als Brabant en Lim burg is verdwenen. Een feit is het in ieder geval, dat de mensen uit deze provincies ruimschoots gelegen heid hebben films, die de K.F.C, niet gekeurd of afgekeurd heeft, te zien, hetzij elders in Nederland, hetzij in België of Duitsland, hetzij via de televisie. Wij zijn van mening, dat het dwingend karakter aan de nakeuring moet worden ontnomen, met andere woorden, dat de uitspraken der K.F.C, ook voor Bra bant en Limburg en de vijftien andere bij deze keuring aangesloten gemeenten het karakter krijgen van een advies aan de gelovigen, zoals in de rest van het land sinds jaar en dag reeds het geval is. Ten aanzien van een aanvrage, ingediend bij het Hoofdbestuur, om toe te staan, dat een nieuwe naam loze vennootschap een filmverhuurkantoor zou gaan exploiteren, dat eerst kortgeleden door iemand per soonlijk in exploitatie was genomen, nam het Bestuur een afwijzend standpunt in. In de eerste plaats was de exploitatie en toestemming destijds aan het lid per soonlijk verleend, nadat deze verklaard had, dat hij de zaak nimmer aan een ander zou overdragen. In de tweede plaats zou de bestuursmacht in de nieuwe vennootschap in handen van derden komen, die reeds eerder wegens gebrek aan vakbekwaamheid als lid waren geweigerd. Het Hoofdbestuur nam ter zake een besluit, dat overeenstemde met het standpunt van het Afdelingsbestuur. Ook nam het Bestuur een afwijzend standpunt in tegenover een aanvrage van een lid-filmfabrikant, die reeds in het Bedrijfsregister stond ingeschreven voor de bedrijfstak van het verhuren van documentaire films en films van zogenaamde losse actualiteiten en die nu wenste te worden ingeschreven voor de bedrijfs tak van het verhuren van Nederlandse en buitenlandse films in het algemeen, zulks met het oog op de eigen distributie van Nederlandse hoofdfilms, welke dit lid voornemens was te gaan produceren. Het bestuur achtte het namelijk onjuist, dat het lid-filmfabrikant op deze wijze gerechtigd zou worden behalve de eigen Nederlandse, ook buitenlandse hoofdfilms te gaan ver huren. Wel gaf het Bestuur te kennen, dat het bereid was een voorstel te steunen, waardoor reglementair een afzonderlijke bedrijfstak voor de verhuur van Nederlandse films zou worden geschapen. Het Bestuur had voorts zijn standpunt te bepalen ten opzichte van een aanvrage van een tweetal leden producenten betreffende de productie en verhuur van een nieuw Nederlands filmjournaal. Het Bestuur had daartegen geen bezwaar. Ten aanzien van een aanvrage van een derde Nederlands filmjournaal sprak het Bestuur als zijn mening uit, dat het geen standpunt kon bepalen, zolang niet in de praktijk gebleken zou zijn, hoe zich de situatie op de filmmarkt als gevolg van het verschijnen van het tweede journaal ging ontwikkelen. Twee leden vroegen de bescherming van het Bestuur voor hun aanspraken op de levering van een buiten landse hoofdfilm. In beide gevallen moest aan de belanghebbenden worden medegedeeld, dat de over gelegde stukken onvoldoende houvast boden om be schermende maatregelen te nemen. Aan een derde lid, dat aanspraken kon laten gelden op een nog te vervaardigen film met een der grote Duitse artisten, moest het Bestuur mededelen, dat nog niet bezien kon worden, of aan de voorwaarden, waar van de levering der film afhankelijk was, al dan niet zou worden voldaan, zodat de tijd om eventueel in te grijpen, nog niet was gekomen. Er bestond onder de leden ontevredenheid over de prijs, die de omroepverenigingen en de Nederlandse Televisie Stichting voor het via de televisie uitzenden van films betalen. Het Bestuur heeft het Hoofdbestuur verzocht bij de eerstvolgende wijziging van de over eenkomst met genoemde Stichting het daarin genoem de minimumtarief voor de levering van films aan zienlijk te verhogen. Het Bestuur heeft zich tot de heer R. Uges, lid van de Huishoudelijke Commissie voor de Filmkeuring, gewend met het verzoek na te gaan, of het mogelijk was op de kosten der keuringskaarten te bezuinigen door de verhuurders toe te staan zelf de als vroeger tegen drukkosten van de Bond te betrekken blanco kaarten in te vullen en ter afstempeling aan het secretariaat der keuring toe te zenden. In enige bestuursvergaderingen heeft het optreden van de Rijksvoorlichtingsdienst als handelaar in film rechten een punt van bespreking uitgemaakt. Het Bestuur acht het onjuist, dat het Rijk bij het verlenen van subsidies aan filmproducenten verder gaat dan het stellen van voorwaarden betreffende de terugbetaling van het subsidiebedrag uit de opbrengst en zelf met uitschakeling van de producent contracten voor de distributie van films gaat afsluiten. Terzake heeft het Bestuur ook overleg gepleegd met het Bestuur der Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmproducenten, dat dezelfde opvatting bleek te zijn toegedaan en der halve voornemens was bezwaren bij de R.V.D. en andere instanties kenbaar te maken. Het Bestuur van onze Afdeling gaf er de voorkeur aan zijn standpunt ter kennis van het Hoofdbestuur te brengen, het aan dit college overlatend te bepalen, welke stappen ter zake gedaan moeten worden. Aangezien de werkloosheid onder de bouwvakarbei ders de Regering genoopt heeft tot verzachting van de bouwstop over te gaan en er onlangs ook enige, reeds jaren geleden aangevraagde, bouwvergunningen voor bioscopen zijn verleend, verwachten wij, dat eerlang ook de aanvragen, die nog op afdoening wachten, zullen worden afgehandeld. Dat zal uiteraard leiden tot uitbreiding van het aantal bioscopen, al zal deze uiteraard geen grote omvang aannemen. De terugloop der filmhuurontvangsten, zoals deze sedert October 1957 aan de dag is getreden, wordt in ieder geval door een bescheiden uitbreiding van het aantal bioscopen niet gecompenseerd. Daarvoor zullen andere maatregelen nodig zijn, gericht op stimulering van het bioscoopbezoek. Ook van de filmverhuurders zullen er op dit gebied initiatieven verwacht worden, waarbij ook gedacht wordt aan verbetering van de reclamemethoden. Men bedenke hierbij, dat het mogelijk moet zijn de bezoekers, die het film- en bioscoopbedrijf verliest aan concurrerende ontspanningsmedia, te vervangen door nieuwe filmvrienden, te recruteren uit de groepen, die tot dusver weinig of in het geheel niet naar de

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1957 | | pagina 63