68
de leden-filmverhuurders wordt gedeeld betreft het
feit, dat deze dienst ook van de kunstzinnige en
culturele films, die voor meer dan vijftig proceut door
het Departement van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen gesubsidieerd worden, de volledige exploi
tatierechten eist.
Van de zijde van de Rijksvoorlichtingsdienst bleek
men begrip te hebben voor de practische bezwaren
der Afdelingsleden. Op 4 December van het verslag
jaar vond een eerste oriënterende gedachtenwisseling
plaats tussen een delegatie van het Afdelingsbestuur
en de betrokken afdelingen van de Rijksvoorlichtings
dienst, waarbij een waarnemer van het Ministerie van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aanwezig was,
terzake van enige ontwerpen van uniforme Overheids
contracten. Het Afdelingsbestuur vond voor zijn wen
sen en argumenten gehoor. Er werd besloten, dat door
de Rijksvoorlichtingsdienst binnen de Overheid verder
overleg zal worden gepleegd betreffende de in het
geding gebrachte principiële punten en dat door de
Bedrijfsafdeling iemand zal worden aangewezen om
met de Afdeling Algemene en Juridische Zaken van
de Rijksvoorlichtingsdienst de naar aanleiding van de
gemaakte opmerkingen op te stellen nieuwe formu
leringen te bespreken. Tevens werd besloten, dat voor
de periode, waarin de model-contracten nog niet ge
reed zijn, de tot nu gevolgde redacties zullen worden
gebruikt. Na totstandkoming van model-contracten
kunnen ten aanzien van de „oude overeenkomsten"
voorzover nodig en mogelijk de bepalingen van de
model-contracten van toepassing worden verklaard.
Een andere kwestie, welke in dit verband nog nadere
studie vereist, is de verzekering van de Overheids
opdrachten. Krachtens het Verzekeringsbesluit van 10
December 1956 verzekeren de Afdelingsleden voor
zover nodig de risico's, waarin wordt voorzien in
de door de ledenvergadering goedgekeurde standaard
polissen collectief bij een daartoe aangewezen centraal
bureau. Met de Rijksvoorlichtingsdienst wordt thans
nader overlegd inzake de mogelijkheid om voor de
verzekering van Overheidsopdrachten tot een voor
beide partijen aanvaardbare oplossing te komen.
Op verzoek van het Hoofdbestuur heeft het Afdelings
bestuur schriftelijke adviezen uitgebracht, onder meer
met betrekking tot de benoeming van de leden van de
Commissie van Geschillen en de Raad van Beroep,
alsook betreffende andere aangelegenheden.
Op Dinsdag 26 Maart en Dinsdag 13 Augustus heeft
een vertegenwoordiging van het Afdelingsbestuur met
het Hoofdbestuur uitvoerig van gedachten gewisseld
over verschillende kwesties betreffende het film-
productiebedrijf en de Bedrijfsafdeling.
Het Afdelingsbestuur bracht zeven maal een advies
uit aan de Commissie Nieuwe Zaken en eenmaal aan
de Commissie Beroep Nieuwe Zaken.
Op 31 December van het verslagjaar waren er bij de
Afdeling aangesloten: 30 filmproductiezaken en 12
filmfabrieken.
Onderscheiden leden der Afdeling hadden in 1957
zitting in de volgende colleges: Raad van Beroep, de
heren H. S. Boekman en E. J. Verschueren, leden;
Commissie van Geschillen, de heer L. W. R. Meyer,
lid; Commissie Beroep Nieuwe Zaken, de heren H. S.
Boekman en C. S. Roem, leden, en de heer H. P. H.
Juten, plaatsvervangend lidCommissie Nieuwe Zaken,
de heer L. W. R. Meyer, plaatsvervangend lid; Ge
mengde Televisiecommissie van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond en de Nederlandse Televisie Stichting,
de heer C. S. Roem; Commissie voor Niet-Commer-
ciële Reclame, de heer L. W. R. Meyer.
Aan de door de Stichting Internationale Filmweek
Den Haag 1957 georganiseerde Internationale Film
week, welke van 17 tot en met 22 Juni in het kader
van het Holland Festival te 's-Gravenhage werd ge
houden, hebben zowel de Afdeling als de leden in
dividueel hun medewerking verleend. De week werd
besloten met een Nederlandse Dag, waarop niet minder
dan acht nieuwe Nederlandse films, waaronder twee
speelfilms, konden worden vertoond.
Ter gelegenheid van deze Nederlandse Dag werd in
de namiddag door de Besturen van de Bedrijfsafdeling
en van de Nederlandse Beroepsvereniging van Filmers
in Seinpost te Scheveningen een cocktail aangeboden,
die door honderden belangstellenden bezocht werd.
Tal van autoriteiten, hoge functionarissen van depar
tementen, leidende persoonlijkheden uit het film- en
bioscoopbedrijf, uit industriële-, handels- en scheep
vaartkringen en andere vooraanstaande figuren uit het
maatschappelijke en culturele leven maakten van deze
gelegenheid gebruik tot een nadere kennismaking met
degenen, die in de Nederlandse filmindustrie werk
zaam zijn.
De bezoekers van deze cocktail en van de middag- en
de avondvoorstelling in het Metropole-Tuschinski
Theater werden verrast met een brochure „De Neder
landse Film 19551957", waarin de belangstellenden
aan de hand van in het oog vallende fotoreportages
een summiere indruk werd gegeven van de zeer ver
schillende facetten van de Nederlandse filmproductie.
Deze brochure werd aangeboden door de leden van
de Bedrijfsafdeling en de Nederlandse Beroepsvereni
ging van Filmers.
Een probleem, dat de laatste jaren de voortdurende
aandacht van de Nederlandse filmindustrie heeft is het
vraagstuk van de vakopleiding. In opdracht van het
Afdelingsbestuur was, zoals reeds in het verslag over
1956 is vermeld, in de herfst van dat jaar een onder
zoek ingesteld naar hetgeen in Nederland en in het
buitenland op het gebied van de vakopleiding voor
de onderscheiden beroepen in de filmindustrie wordt
gedaan, ten einde zich te oriënteren met betrekking
tot de vraag, op welke wijze eventuele in ons land
ter zake genomen verantwoorde initiatieven zouden
kunnen worden gesteund en zo nodig meer systema
tische pogingen zouden kunnen worden ondernomen.
Aangezien het vraagstuk van de filmvakopleiding niet
alleen leeft in de kringen van de leden-filmprodu-
centen, maar evenzeer in die van de filmkunstenaars,
georganiseerd in de Nederlandse Beroepsvereniging
van Filmers, en van de werknemers, aaneengesloten
in de Unie van Werknemers in de Filmproductie- en
Televisiebedrijven, was het inmiddels ook door deze
organisaties in studie genomen. Ten einde een ver
snippering van initiatieven en een langs elkaar heen-
werken te voorkomen besloten de betrokken organi
saties op 16 April 1957 tot het instellen van een
gemeenschappelijke Commissie voor de Vakopleiding,
welke tot opdracht kreeg kennis te nemen van de
wijze, waarop men in de onderscheiden landen al
naar gelang van de omstandigheden het probleem