69
van de opleiding van filmers en filmtechnici heeft
benaderd en te onderzoeken hoe men ook in Neder
land tot een eenvoudige maar zo doeltreffend moge
lijke vakopleiding zou kunnen geraken, indien daartoe
financiële middelen ter beschikking zouden kunnen
worden gesteld. Deze Commissie werd als volgt ge
formeerd:
voor de Nederlandse Beroepsvereniging van Filmers:
de heren B. Haanstra en E. van der Enden;
voor de Unie van Werknemers in de Filmproductie- en
Televisiebedrijven: de heren J. Kramer en R. De-
cosseaux;
voor de Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Film
producenten van de Nederlandsche Bioscoop-Bond: de
heren E. J. Verschueren en H. G. C. Bergman.
De heer Verschueren werd door de commissieleden tot
voorzitter gekozen, terwijl de heer Bergman door de
samenwerkende besturen tot secretaris der commissie
werd benoemd.
Op 20 December van het verslagjaar heeft de Com
missie voor de Vakopleiding aan de drie Besturen
een uitvoerig rapport inzake de vakopleiding van
filmers en filmtechnici in Nederland doen toekomen.
Over dit rapport zullen deze colleges zich nog nader
beraden, maar zij hebben reeds verklaard zich in
beginsel daarmede te kunnen verenigen met dien
verstande, dat het algemeen noodzakelijk wordt geacht
aan een eventueel te organiseren dagcursus tevens een
schriftelijke leergang te verbinden tot aanvullende
opleiding uitsluitend van reeds in het filmbedrijf
werkenden.
Bij de vervulling van haar opdracht heeft de Com
missie voor de Vakopleiding op de eerste plaats vast
gesteld, welke minimale theoretische en practische
kennis voor een vakkundige beroepsuitoefening ver
eist is en zij heeft deze minimaal vereiste kennis voor
de onderscheiden beroepen uitgedrukt in schema's,
welke in feite zorgvuldig uitgebalanceerde leerplannen
zijn voor naar Nederlandse verhoudingen even
tueel te organiseren cursussen. Aangezien een zodanige
eenvoudige vakopleiding zich evenwel voor verschil
lende beroepen niet beperken kan tot een twintigtal
cursusweken per winterseizoen, maar zich noodzake
lijkerwijze dient uit te strekken tot het verplicht
volgen door de adspirant-filmers van nauwkeurig vast
te stellen practica in de perioden tussen de leergangen,
zal de commissie ook daaraan haar aandacht moeten
schenken.
Het is wellicht overbodig er hier op te wijzen, dat
door al degenen, die in het Nederlandse filmproductie-
bedrijf werkzaam zijn, het vraagstuk ener doelmatige
vakopleiding voorzover onder de bestaande ver
houdingen mogelijk unaniem als een probleem van
de grootste importantie wordt gezien, dat niet minder
de aandacht van Overheid en bedrijf verdient, dan
dat van de filmfinanciering.
Daar in de loop van het verslagjaar bekend was ge
worden, dat het Nederlands Filminstituut in opdracht
van het Hoofdbestuur een opleiding zou gaan voor
bereiden, heeft de Commissie op instigatie van het
Afdelingsbestuur contact opgenomen met Dr. J. M. L.
Peters, directeur van genoemd instituut, en hem al
haar bevindingen, vastgelegd in rapporten en andere
stukken, ter hand gesteld. Begin 1958 heeft het Af
delingsbestuur met instemming van de Besturen van
de N.B.F, en de U.W.F.T. het volledige rapport der
Commissie ter oriëntering aan het Hoofdbestuur aan
geboden.
Met het Bureau voor Muziekauteursrecht Buma werd
in het verslagjaar een nuttig contact onderhouden. Er
werd een administratieve vereenvoudiging overeen
gekomen inzake de melding van de aflevering van
kopieën van opdrachtfilms, welke thans na afloop van
elk kwartaal geschiedt aan het Bondsbureau door
middel van speciaal daartoe ontworpen formulieren.
De Bond verzorgt dan centraal de afdracht van de
auteursrechtvergoedingen aan Buma en de doorzending
van alle van leden-filmproducenten ontvangen kopie-
opgaven.
Evenzo werd met het Bestuur van de Nederlandse
Televisie Stichting contact opgenomen inzake kwes
ties, welke zich voordeden met betrekking tot de
vertoning van Nederlandse films door de televisie en
het maken van films van bedrijfsreportages.
Ook in 1957 werd door onze leden aan tal van film-
manifestaties deelgenomen onder meer aan het Inter
nationale Filmfestival van Cannes, het Internationale
Filmfestival te Berlijn, het Internationale Filmfestival
van San Sebastian, het Third International Art Film
Festival te New York, de Vle Mannheimer Kultur- und
Dokumentarfilmwoche, de Biënnale te Venetië, het
XVe Internationale Filmfestival te Edinburgh, het
Internationale Festival voor Publiciteitsfilms te Cannes
en niet op de laatste plaats aan de Internationale
Filmweek Den Haag 1957.
Het Afdelingsbestuur heeft er de aandacht van het
Hoofdbestuur op gevestigd, dat steun van Bondswege
bij de voorbereiding van de Nederlandse inzendingen
naar de belangrijkste festivals en bij de behartiging
van derzelver belangen bij de plaatselijke festival
leidingen gewenst is. Hierdoor zou mogelijk kunnen
worden bereikt, dat de Nederlandse films op gunstiger
tijdstippen worden vertoond dan soms het geval ge
weest is en dat door de buitenlandse pers aan de
Nederlandse inzendingen over het algemeen de aan
dacht wordt geschonken, waarop zij kwalitatief recht
hebben.
Uit de aan dit verslag gehechte lijst van de titels van
de belangrijkste films, welke door onze leden in de
loop van 1957 werden vervaardigd, blijkt, dat vooral
ook het buitenland blijk geeft van zijn waardering voor
het vakmanschap van onze filmers door het verstrek
ken van opdrachten. Er viel, inzonderheid bij deze
opdrachten, een toenemend gebruik van kleuren-
materiaal te bespeuren.
Door de uitwisseling van actualiteiten met het buiten
land door de journaalfilmindustrie en de productie
van losse actualiteiten voor buitenlandse film- en
televisiejournaals, geraakt een steeds groter publiek
vertrouwd met de belangrijke gebeurtenissen in ons
land en onze levensgewoonten.
Er kwamen in 1957 drie speelfilms en een jeugdspeel-
film gereed. Dank zij de steun van de Stichting
Productiefonds voor Nederlandse Films konden in de
loop van het verslagjaar nieuwe, in 1958 uit te voeren,
producties worden voorbereid, zodat geleidelijk aan
een zekere continuïteit in de productie van speelfilms
ontstaat. Een woord van erkentelijkheid en waardering
aan het Stichtingsbestuur voor de vervulling van zijn
moeilijke en ondankbare, blijkbaar maar door weini
gen voldoende begrepen, taak van het op gang brengen