Afdeling Amsterdam
73
Staande voor de taak om de leden een overzicht te
verschaffen van de voornaamste gebeurtenissen in de
Afdeling Amsterdam, dringt zich bij Uw verslaggever
de gedachte op, dat de gang van zaken in de bioscoop
bedrijven de leden-ondernemers zeker zo na aan het
hart ligt als welke organisatorische ontwikkeling ook.
Het spreekt dus vanzelf, dat zodra de zakelijke ont
wikkeling reden tot grotere waakzaamheid geeft, de
curve van het bioscoopbezoek van week tot week, ja,
van dag tot dag, door de leden nauwlettend wordt
gevolgd, terwijl tegelijkertijd de aandacht voor de
organisatorische aangelegenheden enigszins op de
achtergrond dreigt te geraken.
Vandaar dat het stellig thans meer nog dan voorheen
een goed gebruik is, het jaarverslag te openen met een
beschouwing over het bioscoopbezoek en de bedrijfs
resultaten in het afgelopen jaar, zonder daarmede de
betekenis van alles wat organisatorisch tot stand werd
en nog kan worden gebracht, te verkleinen.
Alvorens dus te komen tot het verslag van de organi
satorische gebeurtenissen over het jaar 1957 moge ik
deze inleiding afsluiten met enige procentuele gege
vens over het bezoek en de recettes in het afgelopen
jaar.
Het bezoek bedroeg ten opzichte van 1956: 91,67% en
de netto-ontvangsten bedroegen 94,73% van die over
1956. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het jaar
1956 een aanmerkelijke vooruitgang had laten zien ten
opzichte van 1955 en wel in bezoek van 5,6% en in
ontvangsten van 9%. Niettemin moet erop worden
gewezen, dat eerstgenoemde cijfers een te rooskleurig
beeld geven van de situatie, daar, na een aanvankelijke
stijging ten opzichte van het jaar 1956, er in het najaar
een scherpere daling inzette, dan het gemiddelde van
het gehele jaar 1957 zou doen vermoeden. De om
standigheid dat op deze daling in de eerste maanden
van het nieuwe jaar enig herstel volgde, wettigt het
vermoeden, dat de recessie van het najaar een tijdelijke
was en geweten moet worden aan het epidemisch
karakter van de griep en de psychose van de beste
dingsbeperking.
Het Bestuur kwam in het verslagjaar viermaal en de
leden kwamen driemaal in vergadering bijeen.
Het Bestuur bestond evenals vorig jaar uit de volgende
leden: W. K. G. van Royen, Voorzitter; W. F. Dub-
beldeman, Vice-Voorzitter; J. van der Horst, Secre
taris; C. J. Blad, Penningmeester en W. Hulshoff Pol,
lid. In deze samenstelling kwam geen verandering,
daar de periodiek aftredende bestuursleden, de heren
W. K. G. van Royen en W. F. Dubbeldeman, werden
herkozen. Het periodiek aftredend lid van de Afde-
lingsraad, de heer C. J. Blad, werd door het Bestuur
herbenoemd.
Dertien leden-exploitanten, respectievelijk bestuurders
en bedrijfsdirecteuren van Amsterdamse bioscopen
waren betrokken bij de werkzaamheden in tal van
Bondscolleges, alsmede in verenigingen, stichtingen
en commissies, waarmede het film- en bioscoopbedrijf
relaties heeft.
De eerste organisatorische aangelegenheid welke het
Bestuur in het verslagjaar moest behandelen, was een
advertentiekwestie, welke reeds was ontstaan in 1956.
Een der leden had namelijk een film opnieuw in
roulatie gebracht en in de daarvoor geplaatste an
nonce geappelleerd aan het feit, dat deze film korte
lings voor de televisie was verboden. Het betrokken
lid kon door omstandigheden eerst in het nieuwe jaar
op grond van artikel 6 van het Uniform Reglement
worden gehoord. Aangezien naar de mening van het
bedrijf voor de televisie uitsluitend alle-leeftijdenfilms
behoren te worden vertoond, w7as het Bestuur van
oordeel, dat een annonce waarin de nadruk werd
gelegd op het verbod om de onderhavige film voor
de televisie te vertonen, schadelijk zou kunnen zijn.
De directie van de betrokken bioscoop stelde hier
tegenover, dat zij deze zin juist had geplaatst om er
de nadruk op te leggen, dat men een goede film
alleen in de bioscoop kan zien. Het Bestuur wees erop,
dat een vermelding als de onderhavige in feite neer
komt op het laken van zulk een verbod. Bovendien
waakt ook het Hoofdbestuur van de Bond steeds tegen
het schermen met verboden van welke aard ook, in
het bijzonder die betreffende de leeftijdsgrens.
Aangezien er echter geen aanleiding was, aan de goede
trouw van het betrokken lid te twijfelen en in aan
merking moest worden genomen, dat de gewraakte
zinsnede uitsluitend in de ochtendbladen was ver
schenen, besloot het Bestuur artikel 6 van het Uniform
Reglement in dit geval niet toe te passen en volstond
het ermee, het vertrouwen uit te spreken, dat in het
vervolg grotere voorzichtigheid met publicaties zou
worden betracht.
Naar aanleiding van een hernieuwde aanvraag om
toestemming voor het exploiteren van een nieuwe
bioscoop aan het Leidseplein der N.V. Leidseplein-
theater Amsterdam, werd het Bestuur door de Com
missie Nieuwe Zaken uitgenodigd met betrekking tot
dit verzoek advies uit te brengen. Op een vroegere
aanvrage van deze N.V. had het Bestuur afwijzend
geadviseerd, in hoofdzaak omdat het object niet aan
de eisen voldeed. Het Bestuur stond voor een lastige
taak, aangezien de heren Blad en Dubbeldeman als
leden van de Commissie Nieuwe Zaken, respectievelijk
van de Commissie Beroep Nieuwe Zaken, alsmede de
heer W. Hulshoff Pol zich buiten het advies wensten
te houden. Daarom werd besloten de ledenvergadering
te raadplegen. Uit een in die vergadering gehouden
stemming bleek, dat een minderheid voor afwijzing
van het verzoek was. Nadat de Voorzitter bovendien
ter plaatse een onderzoek had ingesteld en hem ge
bleken was, dat de bestaande zaal, die inmiddels aan
zienlijk was veranderd en verbeterd, aan de eisen
voldeed, deelde hij de Commissie Nieuwe Zaken mede,
dat de Afdeling Amsterdam geen bezwaar had tegen
het verlenen van toestemming, mits daarbij als con
ditie zou worden gesteld, dat phase II van het ver-
bouwingsplan, zodra de bouwmogelijkheden dit zou
den toelaten, zou worden uitgevoerd. De Commissie
Nieuwe Zaken verleende vervolgens aan requestrante
de gevraagde toestemming met de hiervoor bedoelde
conditie.
Tegen deze beslissing werd geen beroep aangetekend.
De nieuwe bioscoop aan het Leidseplein kon in het