75 wijzigingen te geven, aangezien hieraan in het Bonds- juarverslag zeker de nodige aandacht zal worden geschonken. Eveneens gaf de Voorzitter een toelichting over de oorzaken van het vervallen van de Officiële Prijs courant voor Bioscoopreclame van de Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten. De verdwijning van deze prijscourant en het achterwege blijven van ver dere bemoeiingen van het Bestuur dezer Vereeniging met de prijsvaststellingen aan de hand van een peil prijs per theater was een rechtstreeks gevolg van de inmenging van de Directeur voor Ordeningsvraagstuk ken van het Departement van Economische Zaken. Een der leden zette in de vergadering zijn bezwaren uiteen tegen de maatregelen, door de Voorzitter ge nomen in November 1956 met betrekking tot een wijziging van de kaderannonce, voor de film „Eind station". Deze film was, zoals hiervoor reeds vermeld, aangekondigd met de toevoeging: „De film die voor de televisie werd verboden". De bezwaren in kwestie werden echter door de Voorzitter weerlegd, aangezien hij met erkenning van het feit, dat hij niet gerechtigd was eigenmachtig annonces van collega's te laten wijzi gen, kon aanvoeren, dat de filmverhuurder die aan de annonce had meebetaald, opdracht had gegeven haar te wijzigen, inderdaad naar aanleiding van door de Voorzitter gemaakte bezwaren aan zijn adres, omdat er van die bioscoopdirectie toen niemand bereikbaar was. In dezelfde vergadering werd ten slotte in discussie gebracht de aanvrage van de N.V. Leidsepleintheater te Amsterdam, naar aanleiding waarvan het Bestuur advies uitbracht aan de Commissie Nieuwe Zaken, zoals hiervoor reeds gememoreerd. De op 22 Maart gehouden buitengewone ledenverga dering was hoofdzakelijk uitgeschreven ter behande ling van de door het Hoofdbestuur aan de leden toegezonden agenda met bijbehorende stukken voor de jaarlijkse ledenvergadering van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, welke zou worden gehouden op 1 April. Het op deze agenda voorkomende voorstel tot instelling van een Bedrijfspensioenfonds vormde van zelfsprekend de hoofdschotel. Het was verheugend, dat op één enkele uitzondering na geen der leden enig bezwaar had tegen de invoering van dit pensioen fonds; integendeel. Op voorstel van het Bestuur be sloot de ledenvergadering namelijk om op punt 8 van de agenda der jaarvergadering van de Bond een amendement in te dienen, verband houdende met punt 11 (het voorstel-Bedrijfspensioenfonds)in dier voege, dat aan de begroting voor 1957 een post P.M. voor aanvullende betalingen aan hen die alleen A.O.W. krijgen en juist buiten het Bedrijfspensioenfonds val len, zou worden toegevoegd. Hierbij werd gedacht aan personeel, dat bijvoorbeeld ten minste tien jaar in het film- en bioscoopbedrijf werkzaam was. De uitkeringen zouden geheel ter beoordeling van het Hoofdbestuur moeten staan. Dit Amsterdamse initiatief, dat beoogde om wensen, die ter zake onder andere leefden in de kring van de filmverhuurders, een praktische oplossing te bieden, werd door het Hoofdbestuur overgenomen en door de Bondsledenvergadering aanvaard. Opnieuw werden ernstige bezwaren geuit tegen de wijze waarop de filmcritici zich van hun taak kweten. Hetzelfde gold volgens de leden de berichtgeving in de pers over het film- en bioscoopbedrijf in het al gemeen. Zij constateerden een soort van onwelwillend heid, die niet kon worden verklaard omdat daarvoor van de zijde van het bedrijf geen enkele aanleiding werd gegeven. Het Bestuur van de Afdeling Amsterdam heeft tot dusver geen stappen ondernomen om opnieuw te pro beren de pers tot een waardiger berichtgeving te bewegen. Deze aangelegenheid heeft namelijk ook de aandacht van het Hoofdbestuur in groter verband, weshalve het Bestuur der Afdeling de eventuele stap pen van het Hoofdbestuur niet gaarne wilde door kruisen. Wel hebben de Voorzitter en de Bondsdirecteur een onderhoud gehad met de hoofdredactie van een der Amsterdamse dagbladen, waarin van gedachten werd gewisseld over verschillende problemen, welke samen hangen met de publiciteit. De buitengewone ledenvergadering van 29 October was hoofdzakelijk gewijd aan de behandeling van de door het Hoofdbestuur bij de Ledenraad ingediende voorstellen tot vaststelling van een nieuw Algemeen Bedrijfsreglement en tot wijziging van het Bedrijfs- reglement terzake van de Filmvertoning. De door de Afdelingsraad bij het Hoofdbestuur in gediende suggesties tot wijziging van een aantal artikelen van eerstgenoemd reglement werden door de Afdeling Amsterdam uitvoerig besproken. De leden konden zich met een deel van deze suggesties ver enigen, doch in een aantal gevallen gaven zij de voor keur aan de door het Hoofdbestuur voorgestelde redactie, hetgeen het Bestuur aan het Hoofdbestuur schriftelijk mededeelde. Tevens besloot de ledenver gadering op voorstel van het Bestuur een amendement in te dienen op artikel 5A Ia, strekkende tot het vastleggen van het aantal, de oppervlaktematen en de adressen van de opnamehallen waarin de leden-film- fabrikanten de bedrijfstak, als bedoeld in artikel lAj uitoefenen. In aansluiting daarop werd verder voor gesteld om aan artikel 9 een nieuw lid e toe te voegen, hierop neerkomende, dat voor elke vergroting van aantal of afmetingen, of verandering van adres van opnamehallen, bestemd voor het opnemen van films, in afwijking van de inschrijving in het Bedrijfsregister, de toestemming is vereist van het Hoofdbestuur. Hiermede werd beoogd mogelijke excessen op het gebied van de uitbreiding van filmstudio's te voor komen. Tijdens de besprekingen gaven enkele leden uiting aan hun vrees, dat met het vervallen van de behoefte norm het hek van de „vestigings-dam" zou zijn. Zij meenden, dat geen der andere nieuwe normen een behoorlijke bedrijfsbescherming boden. De Bonds directeur lichtte de wijziging van de normen uitvoerig toe en wees erop dat de behoeftenorm in het regle ment moest vervallen, ten einde een onverbindend verklaring van het bestaande oude reglement te voor komen. Het behoefte-element komt namelijk ook in de vestigingswetgeving niet voor en wordt als zodanig door de overheid niet erkend. Hoewel het Hoofd bestuur de Minister aan de hand van de sedert de oorlog toegelaten aantallen nieuwe leden en nieuwe zaken heeft kunnen aantonen, dat er van kartel vorming geen sprake was, moest Zijne Excellentie het Hoofdbestuur toch met grote aandrang adviseren het bestaande reglement aan te passen aan de gangbare

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1957 | | pagina 75