Vermakelijkheidsbelasting
Het vraagstuk van de heffing van vermake
lijkheidsbelasting op bioscoopvoorstellingen
heeft gedurende het verslagjaar weer de volle
aandacht van het Hoofdbestuur van onze be
drijfsorganisatie opgeëist. Nog altijd zijn er
enige gemeenten in ons land, die hardnekkig
vasthouden aan een onredelijk hoog belasting
percentage. Weliswaar is hun aantal in 1957
wederom teruggelopen als gevolg van de be
lastingherzieningen waartoe de gemeente
besturen van Kampen, Sliedrecht en Uithoorn
besloten, maar aan het einde van het verslag
jaar waren er nog 27 gemeenten met een
abnormaal hoog te achten tarief, variërende
van 30 tot 35%. Hoewel zij op het totaal van
315 gemeenten, waar bioscopen zijn gevestigd,
slechts een kleine groep vormen, doet dit niets
af aan het feit, dat de betrokken bioscoop
exploitaties, 10% uitmakende van het gehele
Nederlandse bioscooppark, ten zeerste gedu
peerd zijn. Deze situatie baart het Hoofd
bestuur uiteraard veel zorg, te meer omdat de
handhaving van het hoge tarief in vele ge
vallen met een beroep op de slechte gemeen
telijke begrotingspositie wordt verdedigd. De
omstandigheid, dat het overgrote deel der
gemeenten met een financieel geenszins gun
stiger positie van de belastingverhogingen van
kort na de oorlog geheel of grotendeels zijn
teruggekomen, doet wel het gezochte van een
dergelijk argument uitkomen.
Voor een objectieve beoordeling van de hou
ding der bedoelde gemeentebesturen is het wel
zaak de historische ontwikkeling in aanmer
king te nemen. Het merendeel der gemeenten,
waar bioscopen gevestigd zijn, was omstreeks
1948 op aanwijzing van de Regering tot
belangrijke tariefsverhogingen overgegaan.
Het motief hiervoor was de wenselijkheid tot
afroming van de abnormale winsten, welke
naar de opvatting van de Regering door het
bioscoopbedrijf na de oorlog waren gemaakt,
waarbij wij nog maar in het midden laten of
deze zogenaamde winsten in de eerste na
oorlogse periode zoveel hoger waren dan in
andere bedrijfstakken. Uit deze motivering
blijkt onloochenbaar, dat de vermakelijk
heidsbelasting beschouwd wordt als een spe
ciaal soort bedrijfsbelasting. Wat was logischer
dan dat deze belasting weer tot normale pro
porties teruggebracht zou worden, zodra de
beweegreden voor de verhoging ervan zou
komen te vervallen? Tot dit inzicht was ook
de Regering gekomen na kennisneming van de
resultaten van het onderzoek, hetwelk door
de Accountantsdienst van het Ministerie van
Economische Zaken was ingesteld naar de
rentabiliteit van een representatieve groep van
bioscoopbedrijven. Toen derhalve de Minister
van Binnenlandse Zaken in zijn circulaire aan
de gemeentebesturen van 20 Februari 1954
het herziene Regeringsstandpunt kenbaar
maakte, lag het in de lijn der verwachting dat
de gemeenten zouden terugkeren tot een tarief
dat meer in overeenstemming zou zijn met de
vroegere situatie, hetgeen inderdaad in de
meeste gemeenten is geschied. Zoals in het
voorgaande echter reeds is medegedeeld, heb
ben niet alle gemeentebesturen deze voor de
hand liggende consequentie getrokken en
bestendigen zij om redenen welke in het al
gemeen meer op het terrein van het sentiment
schijnen te liggen dan op dat van de budge-
taire politiek, een onbillijk belastingtarief.
Onbillijk, omdat de exploitanten in kwestie
vergeleken met het overige bioscoopbedrijf
een extra zware last hebben te dragen, onbil
lijk ook en des te grievender, omdat ander
vermaak als circussen, kermissen, revues,
variété, voetbalwedstrijden enz. veelal aan
zienlijk minder wordt belast.
Juist de omstandigheid, dat dikwijls andere
dan zakelijke factoren een rol spelen, maakt
het dubbel moeilijk om tegen de buitensporige
tarieven in deze laatste bolwerken te ageren.
Aan deze strijd had de organisatie weer een
groot aandeel. Herhaaldelijk pleegde het
Hoofdbestuur overleg met de onderwerpelijke
exploitanten over de te volgen gedragslijn.
Het Bondsbureau was meermalen behulp
zaam bij het opstellen van adressen aan de
gemeentebesturen. De Voorzitter en de Direc
teur van de Bond voerden met enige gemeen
tebesturen besprekingen. Deze activiteiten van
Bondswege hadden vooral betrekking op de
gemeenten Almelo, Beverwijk, Breda, Dor
drecht, Enschede, Hengelo, Kollumerland,
Roosendaal, Rijssen, Texel en Tilburg.
Bijzondere zorg veroorzaakte de situatie in
enige Overijselse gemeenten.
Dit gold in belangrijke mate voor Enschede,