Nederlandse filmindustrie Voor de Nederlandse filmproductie was 1958 een belangrijk jaar, omdat niet minder dan drie speelfilms en een jeugdspeelfilm gereed kwamen. Standaardfilms Productie Maat schappij N.V. opende op Donderdag 20 Fe bruari met de première van „Jenny", de eerste Nederlandse speelfilm in kleuren, geregisseerd door Willy van Hemert. Op 18 September volgde de N.V. Nationale Film Productie Maatschappij met „Dorp aan de rivier", een verfilming van het bekende boek van Antoon Coolen, naar een scenario van Hugo Claus en geregisseerd door Fons Rademakers. En, last but not least, op 23 October presenteerde de N.V. Sapphire Filmproductie „Fanfare" aan een opgetogen publiek, welke première het startpunt werd van een ware zegetocht door ons land. De regie berustte bij Bert Haanstra. Tenslotte kwam Rex Film (H. J. van der Lin den) met „De nieuwe avonturen van Dik Trom", als vierde in een reeks van tien jeugd- speelfilms, waaraan in ons land niet minder dan elders grote behoefte bestaat. De N.V. City Film had aan het einde van het verslagjaar een film in productie, welke het eerste werkstuk van Toon Hermans zal wor den en in de loop van 1959 gereed zal komen. Rex Film werkte op dat tijdstip aan twee nieuwe jeugdspeelfilms „Vier rakkers in een jeep" en „Tarza, de wonderhond". In de film „Stranding", geproduceerd door Spectrum Film te Amsterdam, werden zodani ge wijzigingen aangebracht, dat vertraging in de premièredatum niet was te vermijden. De film zal in het voorjaar van 1959 door de N.V. Standaardfilms worden uitgebracht. Tenslotte zal een avondvullende documentaire van Herman van der Horst, mede dank zij een aanvullende subsidie van het Productiefonds voor Nederlandse films, op korte termijn kun nen worden voltooid, zodat de première van het zonder twijfel belangwekkende filmwerk eveneens in de loop van 1959 tegemoet kan worden gezien. De verwezenlijking van deze films is slechts mogelijk geworden door de steun, welke de Stichting Productiefonds voor Nederlandse Films heeft verleend bij de financiering van haar productie. Dat er niettemin verder maar betrekkelijk weinig initiatieven tot het produ ceren van speelfilms tot ontwikkeling komen, hangt voor een belangrijk deel samen met het feit, dat de productiekosten de laatste jaren sterk zijn gestegen. Aan het ondernemen van het produceren van speelfilms blijven daarom ondanks de inmiddels onmisbaar geworden steun van het Productiefonds zeer grote risico's verbonden. De Nederlandse speelfilm heeft nu eenmaal te kampen met het nadeel van een klein taalgebied en heeft daardoor ge ringere amortisatiemogelijkheden dan bijvoor beeld de Britse, Duitse of Franse film. Boven dien krijgen, juist door dit beperkte afzet gebied, de naar verhouding hoge vermakelijk- heids- en omzetbelastingheffingen een voor de Nederlandse filmproductie sterke kostprijs- verhogende werking. Hoewel de internationale ontwikkeling zich duidelijk beweegt naar een radicale vermindering respectievelijk algehele opheffing van de belastingen welke de pro ductiekosten van de nationale filmindustrieën verhogen, gaan ten onzent het Rijk en de ge meenten voort tezamen van iedere Nederland se speelfilm die er in slaagt haar productie kosten te amortiseren en zelfs ook van de films die deze kosten niet geheel opbrengen en waarbij het Fonds dus mede een belangrijk deel van het verlies draagt een vermogen aan omzet- en vermakelijkheidsbelasting te incasseren. Slechts weinige Nederlandse ge meenten, met Amsterdam, Utrecht, 's-Herto- genbosch en Leeuwarden aan de spits, hebben tot dusver daadwerkelijke belangstelling ge toond voor de moeilijke omstandigheden waar onder gepoogd wordt een eigen continue 12

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1958 | | pagina 13