33
Voorbereiding van
Reglementen en Besluiten
Het Bedrij f sbesluit in zake de Uitvoering der
Deviezenregeling, hetwelk op 31 December
1957 zou expireren, werd door de Ledenraad
in zijn vergadering van 13 Januari voor een
jaar verlengd. Het Hoofdbestuur achtte het
echter noodzakelijk het besluit ook na afloop
van dit tijdvak wederom met een jaar te doen
prolongeren, daar er naar de mening van het
College geen verandering in de situatie met
betrekking tot de vertoning van Amerikaanse
en Europese films was opgetreden. Het Hoofd
bestuur diende derhalve een voorstel in bij de
Ledenraad tot vaststelling van een nieuw, qua
inhoud ongewijzigd, Bedrij f sbesluit Deviezen-
regeling voor 1959. Dit voorstel kon in 1958
niet meer worden behandeld, maar kwam aan
de orde in de op 6 Januari 1959 gehouden ver
gadering van de Ledenraad.
In het jaarverslag over 1957 is reeds melding
gemaakt van het voorstel van het Hoofdbestuur
om met het oog op het in werking treden van
het nieuwe Algemeen Be drijf sbesluit artikel 1
van het Be drijf sbesluit in zake Reizende Bio
scopen zodanig te wijzigen dat reizende bio
scopen in eenzelfde gemeente voortaan ten
hoogste in totaal op 51 dagen per kalenderjaar
bioscoopvoorstellingen zouden mogen geven.
Tot nu toe was dit toegestaan voor in totaal
30 dagen. Daar het Algemeen Bedrijfsregle-
ment echter de mogelijkheid aangaf voor rei
zende bioscopen op 51 dagen per kalenderjaar
voorstellingen te geven in gemeenten waar
geen permanente bioscoop is gevestigd, diende
het besluit hiermede in overeenstemming te
worden gebracht. Voorts stelde het Hoofd
bestuur in aansluiting hieraan voor een nieuw
artikel 3 in het besluit op te nemen met de
strekking de reizende bioscopen te verplichten
in alle reclame voor bioscoopvoorstellingen
hun naam en adres te vermelden.
In zijn vergadering van 13 Januari 1958 wer
den beide voorstellen door de Ledenraad aan
vaard.
De Ledenraad had op 19 November 1957 een
nieuw Bedrijfsreglement ter zake van de Film
vertoning vastgesteld, waarmede gezien de te
rugkeer tot normalere verhoudingen de beper
kingen in de vertoningsmogelijkheden voor de
bioscoopexploitanten, welke wegens de na
oorlogse moeilijkheden op het gebied van de
filmvoorziening in het bijzonder tot uiting
komende in de schaarste aan materiaal
waren tot stand gekomen, in belangrijke mate
werden opgeheven. Een volledig herstel van
de programmeringsvrijheid werd ter voorko
ming van de excessen, waartoe deze vrijheid
vóór de oorlog soms aanleiding had gegeven,
vooralsnog niet wenselijk geacht.
De nieuwe reglementering maakte het de ex
ploitanten mogelijk om in hun bioscopen per
speelweek twee hoofdfilms te vertonen. Gelet
op het bedrijfsgebruik tot het geven van zoge
naamde cyclusvoorstellingen met speciale films
werd bovendien toegestaan de vertoning van
een derde hoofdfilm op een der laatste dagen
van de vertoningsweek. Tevens opende het re
glement de mogelijkheid tot het geven van
speciale jeugd-, ochtend- en nachtvoorstel
lingen.
De werkingsduur van het reglement werd be
perkt tot een jaar, opdat men aan de hand van
de opgedane ervaringen de gehele materie
daarna nogmaals zou kunnen bezien.
Het Hoofdbestuur was van oordeel, dat de re
glementaire bepalingen in kwestie blijkens de
practijk in het verslagjaar volledig in de be
hoefte aan grotere programmeringsvrijheid
hadden voorzien. Slechts zelden bleek bijvoor
beeld gebruik te zijn gemaakt van de in het
reglement neergelegde dispensatiemogelijk-
heid. Daarom maakte het Hoofdbestuur bij de
Ledenraad het voorstel aanhangig de onder
havige regeling met een jaar te verlengen tot
1 Januari 1960.
De Bedrijfsafdeling Filmverhuurders stelde
zich op het standpunt, dat een bedrijfsregle
ment in tegenstelling tot een bedrijfsbesluit in
principe een permanent karakter dient te
hebben. Daar het Reglement Filmvertoning
bovendien in het verstreken jaar geheel aan de
verwachtingen had beantwoord, bestond er
naar de opinie van de Bedrijfsafdeling Film
verhuurders alle aanleiding voor het reglement
zonder limitering van de geldigheidsduur vast
te stellen. Zij diende een desbetreffend amen
dement in bij de Ledenraad. Het Hoofdbestuur
ontraadde in zijn prae-advies de aanneming
van het amendement, aangezien het er de voor
keur aan gaf de desbetreffende materie voor
lopig nog van jaar tot jaar te bezien, opdat de
regeling zo nodig steeds met de eisen der prac
tijk in overeenstemming kon worden gebracht.