68
welke minimale theoretische en practische kennis voor
een vakkundige beroepsuitoefening vereist is en zij
heeft deze minimaal vereiste kennis voor de onder
scheiden beroepen uitgedrukt in schema's in feite
zorgvuldig uitgebalanceerde leerplannen voor, naar
Nederlandse verhoudingen, eventueel te organiseren
cursussen. Deze schema's betroffen de volgende cur
sussen: „Productie en Regie", „Scenario en Draaiboek",
„Camera en Montage", „Laboratorium" en „Electro-
acoustiek".
Het volledige rapport der Commissie kon op 5 Februari
van het verslagjaar aan het Hoofdbestuur ter oriënte
ring worden aangeboden met de mededeling dat de
N.B.F, en de U.W.F.T. zich in beginsel met het rapport
konden verenigen met dien verstande, dat het algemeen
noodzakelijk werd geacht aan eventueel te organiseren
dagcursussen tevens een schriftelijke leergang te ver
binden tot aanvullende opleiding uitsluitend van reeds
in het filmbedrijf werkenden. Door de Voorzitter der
Afdeling, de heer C. S. Roem, werd aan de Raad van
Beheer van het Nederlands Filminstituut een becijfe-
ring voorgelegd van de kosten, welke het organiseren
van een volledige vakopleiding zouden vergen.
Ofschoon het inrichten van een volledige vakopleiding,
dat wil zeggen alle leergangen tezamen, ongetwijfeld
belangrijke voordelen biedt boven gedeeltelijke ver
wezenlijking, kon dit plan om verschillende redenen
zoals het ontbreken van voldoende financiering voor
een dergelijke ruime opzet, het niet tijdig aan kunnen
trekken van de daartoe benodigde docenten, het ont
breken van voldoende lesruimten en apparatuur, het
gemis aan voldoende ervaring enz. toch niet in zijn
geheel tot onmiddellijke uitvoering komen. Daar bo
vendien het Hoofdbestuur prijs stelde op het inrichten
van een cursus „Filmhandel" voor degenen, die werk
zaam willen zijn in de filmdistributie en de filmexploi
tatie, heeft het Nederlands Filminstituut aan dit College
een plan voorgelegd tot een „faculteitsgewijze" opbouw
van een vakopleiding. Daar het Hoofdbestuur aan dit
voorstel zijn goedkeuring gaf en de ledenvergadering
van de Bond daartoe de nodige gelden voteerde, kon
het Nederlands Filminstituut in October van het ver
slagjaar een aanvang maken met het inrichten van een
cursus „Filmhandel" en een leergang „Scenario" en
draaiboek" als een eerste stap op de weg naar een
meer volledige vakopleiding.
Het valt te betreuren, dat het plan tot het organiseren
van een complete leergang van filmambachten in
zonderheid wat betreft de filmtechnische vakken niet
tot uitvoering is kunnen komen.
Op 16 December j.1. is over deze gang van zaken uit
voerig van gedachten gewisseld tijdens een bespreking
met de Besturen van de N.B.F, en de U.W.F.T., als
mede de leden van de Commissie voor de Vakopleiding.
Op Dinsdag 11 Februari van het verslagjaar vond er met
het Bestuur van de Nederlandse Televisie Stichting een
bespreking plaats over verschillende kwesties, zoals het
vertonen van films van Afdelingsleden zonder vooraf
gaande toestemming, het gebruik van filmfragmenten
zonder bronvermelding, het noemen van de namen van
filmers indien in televisieprogramma's hun films of
fragmenten daarvan worden uitgezonden en tenslotte
het ter beschikking stellen van films van televisierepor
tages van bedrijven.
Deze bespreking had een bevredigend verloop. Men
toonde begrip voor het standpunt van de filmprodu
centen en de N.T.S. heeft de programmamedewerkers
erop gewezen, dat men niet zonder toestemming van de
makers films mag vertonen. Voorts zal bij uitzending
van fragmenten de naam van de betrokken filmer wor
den genoemd. Wat betreft het maken van televisie
reportages van bedrijven was het Bestuur van de N.T.S.
met het Afdelingsbestuur van mening, dat daarvan aan
de betrokken bedrijven geen films ter beschikking
moeten worden gesteld, en het College verklaarde dat
de televisie zich niet wilde begeven op het terrein van
de filmproducenten, met name dat van de opdracht-
films. Tenslotte werd van de zijde van de N.T.S. de
uitnodiging gedaan om, indien zich moeilijkheden op
enigerlei gebied mochten voordoen, rechtstreeks con
tact op te nemen.
Naar aanleiding van een officiële publicatie in het
Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie betreffende een
verzoek tot instelling van een bedrijfschap voor het
fotografisch bedrijf, heeft het Afdelingsbestuur er de
aandacht van de Organisatiecommissie van de Sociaal-
Economische Raad op gevestigd, dat de gebiedsom
schrijving van het in te stellen bedrijfschap zodanig
was, dat ook filmstudio's en filmlaboratoria onder zijn
werkingssfeer zouden vallen, hetgeen naar genoemde
Commissie verklaarde, geenszins de bedoeling was.
Op 21 Augustus 1958 heeft de Organisatiecommissie
het Afdelingsbestuur medegedeeld, dat hij in overleg
met de betrokken organisaties besloten had aan de van
Afdelingszijde naar voren gebrachte bezwaren tegemoet
te komen en elke vermelding van kinematografische
opnamen in de gebiedsomschrijving van het betrokken
bedrijfschap achterwege te laten.
Naar aanleiding van een uitnodiging van Mr. H. J. Rei-
nink, Directeur-Generaal voor de Kunsten en voor de
Buitenlandse Culturele Betrekkingen van het Ministe
rie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, aan het
Afdelingsbestuur heeft de Voorzitter, de heer C. S.
Roem, op 23 Juni 1958 deelgenomen aan een alge
mene bespreking ten departemente over het acteurs
probleem van de vertegenwoordigers uit alle betrokken
groeperingen. Het doel dezer bespreking was op de
eerste plaats een beraad der betrokken groeperingen,
teneinde de Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen suggesties te doen inzake de wijze,
waarop de Rijksoverheid een oplossing van het acteurs
probleem zou kunnen bevorderen.
Bij de bespreking bleek, dat het hier aangesneden
probleemveld voornamelijk ligt op het raakvlak van
toneel en televisie en dat dit vraagstuk voor de speel
filmproductie op een geheel ander niveau ligt dan bij
genoemde media, waar men eventueel medewerking
van gehele gezelschappen kan overwegen. Voor de
speelfilmproductie is men steeds op de individuele me
dewerking van toneelspelers aangewezen en daarbij
lopen de aantallen dagen, welke met de opnamen ge
moeid zijn, naar gelang van de omvang van de rollen
zeer uiteen, wat een uniforme regeling niet eenvoudiger
maakt. Niettemin heeft het Afdelingsbestuur besloten
de mogelijkheden te onderzoeken om te geraken tot een
ontwerp-basiscontract voor filmmedewerkenden.
Op 27 October heeft het Afdelingsbestuur een onder
houd gehad met het Bestuur van de U.W.F.T., waarbij
onder meer ter sprake kwam de positie van deze orga
nisatie, haar eventuele vertegenwoordiging in de Be-
drufscommissie voor het Film- en Bioscoopbedrijf, de
vakopleiding en de algemene verhoudingen tussen werk
gever en werknemer in het filmfabricage- en filmpro-