35
zulks met liet oog op het gebruik van het
•reven van zogenaamde cyclusvoorstellingen -,
alsmede de mogelijkheid tot het geven van
speciale jeugd-, ochtend- en nachtvoorstel
lingen.
Op dit voorstel had de Bedrijfsafdeling Film
verhuurders een amendement ingediend met
het doel het reglement een permanent karak
ter te geven, hetgeen de Afdeling ook meer in
overeenstemming vond met het statutaire
onderscheid tussen reglementen en besluiten,
welke laatste van tijdelijke aard zijn. Het
Hoofdbestuur gaf er in zijn prae-advies de
voorkeur aan om de materie voorlopig slechts
voor een jaar te verlengen, maar kwam wel
tegemoet aan het formele bezwaar van de
Afdeling door in overweging te geven de rege
ling aan te duiden als bedrijfsbesluit. Met
inachtneming van deze suggestie besloot de
Ledenraad het voorstel van het Hoofdbestuur
te aanvaarden. In zijn vergadering van 6
Januari 1959 stelde de Raad een Bedrijfs
besluit ter zake van de Filmvertoning vast,
dat tot 1 Januari 1960 zou gelden.
Daar dit besluit in de loop van 1959 alleszins
bevredigend bleek te werken, wat ook kan
worden afgeleid uit het feit, dat van de daarin
neergelegde dispensatiemogelijkheid slechts
in een enkel geval gebruik werd gemaakt,
stelde het Hoofdbestuur voor het besluit voor
een nieuwe periode van een jaar, dat wil
zeggen tot 1 Januari 1961, te verlengen, welk
voorstel door de Ledenraad in zijn vergade
ring van 17 November 1959 werd aange
nomen.
Bij de volledige herziening van het Algemeen
Bedrijfsreglement, welke op 19 November
1957 tot stand kwam, was de bevoegdheid
van het Hoofdbestuur ter zake van de behan
deling van aanvragen tot het gaan exploi
teren van nieuwe permanente bioscopen-B
onverlet gelaten. Het bleek echter gewenst
op het gebied van de vestiging van nieuwe
zaken aan te sturen op uniformiteit in het
beleid te dien aanzien en de behandeling van
aanvragen voor B-zaken, zoals reeds het geval
was bij de aanvragen voor alle overige bedrij
ven en bedrijfstakken, in handen te leggen
van de Commissies Nieuwe Zaken.
Het Hoofdbestuur diende een desbetreffend
voorstel in bij de Ledenraad tot wijziging op
dit punt van het Algemeen Bedrijfsreglement,
waarvoor kon worden volstaan met gehele of
gedeeltelijke schrapping van enige artikelen.
Dit voorstel werd door de Ledenraad op 17
November aanvaard.
In de loop van het verslagjaar gaf de door
het Hoofdbestuur ingestelde Studiecommissie
Publiciteit in overweging voor het bioscoop
bedrijf over te gaan tot het invoeren van een
systeem van geschenkbonnen, dat ook bij tal
van andere bedrijfstakken wordt toegepast.
Men ging daarbij uit van de gedachte, dat
geschenkbonnen voor bioscoopbezoek mede
zouden kunnen voorzien in de bestaande
behoefte aan kleine cadeaux bij feestelijke
gelegenheden als verjaardagen en Sint Nico-
laas. Vooral ook was men van mening, dat de
bon zich zou lenen als geschenk voor de
jeugd.
Het Hoofdbestuur kon zich met het advies
van de Studiecommissie verenigen, daarbij in
aanmerking nemende de bezoekstimulerende
en propagandistische betekenis van het sys
teem der geschenkbonnen. Wel was het Col
lege de opvatting toegedaan, dat het effect
slechts volledig zou zijn, wanneer alle biosco
pen hierbij zouden worden ingeschakeld en
het publiek de bonnen niet alleen overal in
ons land bij de bioscopen zou kunnen kopen,
doch ook bij iedere willekeurige bioscoop zou
kunnen inwisselen, ongeacht dus de plaats van
aankoop. De verwezenlijking hiervan zou naar
de opinie van het Hoofdbestuur alleen te
bereiken zijn door voor alle bioscoopexploi
tanten geldende regelen vast te stellen. Opdat
zo spoedig mogelijk met het systeem kon wor
den aangevangen, zodat men eventueel nog
van de grote behoefte aan geschenkmogelijk-
heden in verband met de feestdagen aan het
einde van het jaar zou kunnen profiteren,
ontwierp het Hoofdbestuur op korte termijn
een reglementaire voorziening. Volgens dit
ontwerp zou het Bondsbureau geschenkbon
nen uitgeven van 5,en 2,50, onderver
deeld in coupons van 1,25, in dier voege,
dat elke coupon als betaalmiddel voor entree
bewijzen zou kunnen worden gebruikt. Als
geldigheidsduur van de bon stelde het Hoofd
bestuur een termijn van zes maanden na de
dag van koop. Teneinde de leden-exploitanten
niet te noodzaken tot kapitaalinvesteringen
ging het Hoofdbestuur ervan uit, dat zij geen
vooruitbetalingen zouden behoeven te doen
wegens door de Bond aan hen afgeleverde
bonnen. Bovendien zouden zij het bedrag der