64
eenstemming te brengen met de gemaakte recettes.
Het denkbeeld van het Bestuur werd desondanks met
grote meerderheid van stemmen verworpen.
Aangezien er bij de buitenlandse leveranciers een
toenemende neiging blijkt te bestaan om de auteurs-
prijs voor het afstaan van televisierechten tot het on
redelijke op te schroeven, heeft het Bestuur een over
eenkomst ontworpen om hieraan een limiet te stellen.
Deze overeenkomst aan te gaan tussen de leden-film-
verhuurders, beoogt een steeds verdergaande stijging
van de prijzen der televisierechten tegen te gaan door
het stellen van een maximumprijs in de vorm van
een percentage van de opbrengst. Daarbij moet in
aanmerking genomen worden, dat deze opbrengst ten
gevolge van de monopolistische positie in de Neder
landse Televisie Stichting aan zeer nauwe grenzen
gebonden is. Het ontwerp van deze overeenkomst is
behandeld in de ledenvergadering van 3 April. De
discussies hadden voornamelijk betrekking op de boete
bepaling, welke in het ontwerp van de overeenkomst
was opgenomen. De daartegen ingebrachte bezwaren
werden door het Bestuur weerlegd. Het bleek evenwel,
dat de filialen der Amerikaanse filmmaatschappijen
niet bereid waren de overeenkomst te ondertekenen.
Een motivering van deze weigering kon niet gege
ven worden.
Het valt te betreuren, dat de poging van het Bestuur
om de belangen van de leden op het gebied van de
auteursprijzen van televisierechten te bevorderen op
deze wijze is mislukt. De aandacht van het Bestuur
blijft niettemin op deze kwestie gericht.
De verkoop van tweede monopoolrechten of re-issue
rechten aan anderen dan de eerste monopoolhouder
heeft in het verleden enige malen tot onaangename
consequenties geleid. Zo is het voorgekomen, dat re-
issue rechten werden verkocht aan derden nog voor
dat de licentiehouder ook maar de gelegenheid had
gekregen zich over de verlenging van zijn rechten
uit te spreken.
Het Bestuur heeft het gewenst geacht een onderlinge
regeling ter bescherming van de wederzijdse belangen
te treffen en het heeft daartoe een overeenkomst ont
worpen. In deze overeenkomst zouden de filmver
huurders zich tegenover elkaar verplichten overeen
komsten ter zake van de exploitatierechten van een
film, die reeds eerder door een der filmverhuurders
in Nederland zijn geëxploiteerd, niet eerder aan te
gaan dan nadat tenminste twee jaar zijn verstreken
sedert de dag, waarop het recht van laatstbedoelde
filmverhuurder is geëindigd. Verder bevatte het ont
werp van de overeenkomst de bepaling, dat afwijking
in de gestelde termijn alleen is toegestaan met toe
stemming van de verhuurder, die de rechten van de
film eerder in Nederland heeft geëxploiteerd.
Het voorstel om deze overeenkomst aan te gaan kwam
aan de orde in de ledenvergadering van 3 April. Ver
schillende leden, waaronder alle filialen van Ameri
kaanse productiemaatschappijen ontwikkelden bezwa
ren tegen het voorstel van het Bestuur. In hoofd
zaak kwamen deze bezwaren hierop neer, dat men
er de voorkeur aan gaf het treffen van voorzieningen
tegen de eventualiteiten, waartegen het ontwerp van
het Bestuur zich richt, aan de filmverhuurders zelf
over te laten. Anderzijds werd aangevoerd, dat dit in
vele gevallen niet mogelijk is, al was het slechts, omdat
men gebonden is aan buitenlandse standaardcontracten,
waarvan geen afwijking wordt toegestaan.
Het Bestuur heeft tenslotte het voorstel voor nader
beraad teruggenomen. Tot dusver heeft het Bestuur
zijn houding niet nader bepaald. Het is echter de
vraag, of een oplossing van het vraagstuk der re-issue
rechten nog lang uitgesteld kan worden.
De oprichting van de Fédération Internationale des
Associations de Distributeurs de Films heeft op 30 Oc-
tober te Rome plaatsgehad. De vergadering, waarin
tot deze oprichting werd besloten, werd bijgewoond
door gedelegeerden uit Duitsland, Frankrijk, Italië,
Oostenrijk, Spanje, Turkije en Zwitserland. Het ligt
in de bedoeling, dat ook de Nederlandsche Bioscoop-
Bond tot de nieuwe internationale organisatie toe
treedt.
In het verslagjaar heeft het Bestuur het reeds in 1958
ingediende ontwerp van een standaardcontract voor
leveranties van 16 mm films aan het Centraal Film-
bureau der Krijgsmacht nader besproken met het
hoofd van dit bureau, Overste Palmers en diens op
volger, Kapitein Van Dongen, waarbij ook van gedach
ten is gewisseld over het systeem van prijsberekening.
In opdracht van het Bestuur heeft de Administrateur
daarna tweemaal met de leiding van het Filmbureau
geconfereerd, waarbij tenslotte overeenstemming is
bereikt over de details van de formulering. In het
standaardcontract worden de verschillende licentiege
bieden gesplitst. Verschillende bepalingen zijn sterk
vereenvoudigd. Met het oog op de sterk gestegen
kosten van de filmverhuurders heeft het Bestuur tegen
het einde van het verslagjaar zich schriftelijk gewend
tot de interdepartementale filmcommissie, met verzoek
de entreeprijs van de militaire filmvoorstellingen te
verhogen teneinde een verbetering van de leverings-
condities mogelijk te maken.
Ook dit jaar is het onderwerp van de filmleveranties
voor televisie-uitzending in bestuurs- en ledenverga
deringen aan de orde geweest. Algemeen had men
bszwaar tegen handhaving van de auteursprijzen, die
immers niet meer in overeenstemming zijn met het
sterk gegroeide aantal ontvangsttoestellen. Uit het dien
aangaande met het Hoofdbestuur gepleegde overleg
bleek evenwel, dat een verhoging van de minimum
prijs niet te verwezenlijken was. Uiteraard behoudt
ieder lid de mogelijkheid zelf een hogere prijs te be
dingen.
Het aantal klachten over buitenlandse leveranciers,
die hun verplichtingen tot levering van bepaalde
films niet honoreren, was dit jaar miniem. In een en
kel geval was het nodig de leden per circulaire te
adviseren op aanbiedingen van de film in kwestie
niet in te gaan.
De Filmhuurschuld-Commissie verzond in het verslag
jaar 872 sommaties (in 1958: 619) nopens recettestaten
en filmhuurbetalingen, betrekking hebbende op een
gezamenlijk filmhuurbedrag van 141.573,98 (in 1958: