wijs. Wel zijn de belastingverhogingen uit de
jaren 1947 en 1948 grotendeels ongedaan ge
maakt, maar voor verdere verlagingen blijkt
weinig geneigdheid te bestaan. Zelfs ging een
gemeente, te weten Borculo, dit jaar over tot
een verhoging der vermakelijkheidsbelasting
op het bioscoopvermaak van 20% naar 25%.
Dit besluit werd genomen om uit de meerdere
opbrengst dekking te vinden voor hogere sub
sidies aan plaatselijke verenigingen, zonder
daarbij rekening te houden met de steeds moei
lijker wordende positie van het bioscoopbedrijf
in het algemeen en met de problematiek van
een bioscoopexploitatie in zeer kleine gemeen
ten in het bijzonder. Voor de plaatselijke ex
ploitant bleef wegens de consequenties van
deze verhoging voor zijn exploitatieresultaten
niets anders over dan het geven van filmvoor
stellingen in zijn theater met ingang van 26 mei
te staken. De Raad van Borculo heeft, mede als
gevolg van de uitgebreide bemiddelingspogin
gen van Bondswege, zijn besluit op 19 oktober
herroepen door het belastingtarief op het oude
niveau van 20% te brengen. De bioscoopvoor
stellingen in Borculo zijn hierna op 21 oktober
hervat. Tekenend is voorts hetgeen zich in
1960 in Nijmegen heeft afgespeeld. Een ver
zoek van de bioscoopexploitanten tot verla
ging van de vermakelijkheidsbelasting van
25% naar 20%, welk verzoek noodzakelijk was
geworden met het oog op de precaire situatie
van de in hoofdzaak na de oorlog gebouwde
bioscopen, werd door het gemeentebestuur af
gewezen. Niettegenstaande een door alle ex
ploitanten gesteund protest besloot de Raad
instede daarvan een belastingprivilege te schep
pen voor een speciaal bioscooptheater, van
welk privilege een verstoring der concurrentie
verhoudingen in Nijmegen en daardoor het
ontstaan van extra complicaties was te duchten.
Het Hoofdbestuur heeft bij de Kroon op ver
nietiging aangedrongen van het Nijmeegse
Raadsbesluit voor wat betreft de onderhavige
belastingfaciliteit, welke ook door het betrok
ken theater niet werd gewenst. Hierop werd
in het verslagjaar niet meer beslist.
Deze speciale gevallen kunnen worden aan
gevuld met voorbeelden van algemene aard. In
de loop van 1959 hebben vele bioscoopexploi
tanten er bij hun gemeentebesturen op aan
gedrongen de belastingtarieven in verband met
de nieuwe tendenzen op het terrein van het
amusement drastisch te herzien. Deze stappen
hebben bijna geen uitwerking gehad, omdat
de meeste gemeenten zich namelijk op het
standpunt hebben gesteld, dat een verlaging
van de vermakelijkheidsbelasting in verband
met het beleid van het Rijk ten aanzien van het
doen van uitkeringen uit het Gemeentefonds
nadelige invloed op de gemeentefinanciën zou
uitoefenen.
Het is met het oog op al deze factoren, dat het
Hoofdbestuur zich in het verslagjaar met twee
uitvoerige nota's tot de Regering heeft gewend,
waarbij om principiële benadering van het
vraagstuk van de vermakelijkheidsbelasting op
bioscoopvoorstellingen, alsook van de aange
legenheid der omzetbelasting, is verzocht. In
het bijzonder heeft het Hoofdbestuur verzocht
naar aanleiding van de huidige ontwikkeling
op amusementsgebied artikel 277 i der Ge
meentewet te bezien in samenhang met de com-
pensatiemogelijkheden in de financiële ver
houding van Rijk en Gemeente. Het Hoofd
bestuur meent hiermede de weg te hebben aan
gegeven, welke kan leiden tot een volledige
opheffing van de vermakelijkheidsbelasting op
het bioscoopvermaak, dan wel, vooruitlopend
daarop, tot een zodanige toepassing van ge
noemde bepaling uit de Gemeentewet, dat de
onbillijkheden voor het film- en bioscoopbe
drijf in vergelijking met de ontspanningsmedia
waarvoor de vermakelijkheidsbelasting niet
geldt, althans zoveel mogelijk worden weg
genomen. Het zou met het oog op de gecom
pliceerde aard van de hier aan de orde zijnde
materie, in casu de financiële verhouding Rijk/
Gemeente, van weinig realiteitsbesef getuigen,
wanneer men van de bemoeiingen van het
Hoofdbestuur op korte termijn resultaten zou
verwachten. Het komt ons voor, dat deze be
moeiingen juist met het oog op die compli
caties voorlopig nog de meeste kans van slagen
bieden ten opzichte van de omzetbelasting.
Dat neemt niet weg, dat de overheid, in het
bijzonder de ministeries van Binnenlandse
Zaken en Financiën, zeer veel invloed kan uit
oefenen op de gang van zaken met betrekking
tot de vermakelijkheidsbelasting. Het is in elk
geval te hopen, dat met deze nieuwe aanpak
van het lastenvraagstuk een eindeloze en ver
moedelijk weinig uitzicht biedende activiteit
in enige honderden gemeenten kan worden
voorkomen.
11