Filminstituut" bleef in 1960 ongewijzigd als
volgt: de heren H. S. Boekman, Vice-Voor
zitter van het Hoofdbestuur en Voorzitter van
de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders; J. Nij-
land Jr., lid van het Hoofdbestuur en Voor
zitter van de Afdeling Het Oosten; C. S. Roem,
lid van het Hoofdbestuur en Voorzitter van de
Bedrijfsafdeling Filmfabrikanten en Filmpro
ducenten en J. G. J. Bosman, Directeur van de
Bond.
Het Nederlands Filminstituut stelt zich in de
eerste plaats ten doel het verlenen van centrale
bemiddeling tussen het filmbedrijf en het cul
turele verenigingsleven bij de levering van cul
tureel waardevolle films. In de loop van 1960
verzorgde het Instituut ruim drieduizend film
programma's ten behoeve van de 140 organisa
ties, die van deze diensten gebruik maken.
In 1960 kwam het Instituut grotendeels gereed
met de samenstelling van een nieuwe verplaats
bare tentoonstelling over film en filmkunst, die
in 1961 langs alle legerplaatsen in ons land zal
rouleren. Deze tentoonstelling is gemaakt in
opdracht van het Ministerie van Defensie.
In de reeks brochures, die onder de naam
„Verkenningen" verschijnt, werd een werkje
uitgegeven van de hand van dr. J. M. L. Peters
over „Het illusoire karakter van de film".
Voorts werd het verslag gepubliceerd van de
Zesde Academische Filmstudieweek, die tot
onderwerp had „De film als massacommuni
catiemiddel".
De Academische Filmstudiedagen werden voor
de zevende keer gehouden; deze keer echter
niet te Utrecht maar te Leiden. Bovendien
werd een andere naam gekozen, namelijk Aca
demische Filmstudiedagen. Het thema luidde:
„De jonge generatie en de film". Er bestond
voor de Filmstudiedagen grote belangstelling,
vooral ook van de zijde van de Leidse studenten
en van de cursisten van de Nederlandse Film
academie.
Het Nederlands Filminstituut maakte in 1960
een begin met de exploitatie van CinemaScope-
films op zestien millimeter formaat. Er werden
daartoe twee films aangeschaft, die met veel
succes werden vertoond.
Sinds enkele jaren stelt het Instituut ook spe
ciale programma's samen voor het middelbaar
onderwijs. In hoofdzaak bestaan deze pro
gramma's uit speelfilms met een opvoedend
karakter. In 1960 werd een zestigtal van deze
voorstellingen georganiseerd, hetgeen ongeveer
het dubbele was van het aantal voorstellingen
in 1959.
Nederlandse Filmacademie
De Nederlandse Filmacademie heeft in april
1960 haar eerste gediplomeerde cursisten af
geleverd. Aan twaalf leerlingen van de leergang
„Scenario en draaiboek" en vijf cursisten van
de leergang "Filmhandel" werd na een twee
jarige opleiding het diploma uitgereikt.
In oktober begon het derde cursusjaar, waar
toe veertig eerstejaars en 21 tweedejaars cur
sisten werden toegelaten. Voor de leergang
„Filmhandel" melden zich slechts drie candi-
daten aan. In verband daarmede moest men
van het geven van deze leergang in dit cursus
jaar afzien.
Met ingang van de nieuwe cursus is de opzet
van het leerprogramma enigszins gewijzigd.
Alle cursisten, die een opleiding in de produc
tiesector volgen, maken een gemeenschappelijk
basisjaar door. Pas in het tweede cursusjaar
vindt een splitsing plaats in de leergangen „Ca
mera en montage" en „Scenario en draaiboek"
en in de toekomst eventueel de leergang „Pro
ductie en regie". Het cursusjaar is bovendien
gebracht van 20 op 32 weken. Door het voor
lopig uitvallen van de leergang „Filmhandel"
is het aantal docenten gedaald van 28 tot 20.
In het verslagjaar zijn omstreeks 900 lesuren
gegeven.
De vertegenwoordiging van de zijde van de
Bond in het curatorium van de Nederlandse
Filmacademie bleef ongewijzigd. Van Bonds
zij de hebben zitting de heren W. F. Dubbelde-
man, directeur van de Maatschappij Tuschin-
ski, E. J. Verschueren, directeur van Cine-
centrum te Hilversum en J. G. J. Bosman,
Bondsdirecteur, vanwege de Raad van Beheer
van het Nederlands Filminstituut. De heer Ver
schueren is voorzitter van het curatorium.
Het Nederlandse filmbedrijf heeft een belang
rijk aandeel gehad in de totstandkoming van
de Nederlandse Filmacademie. Deze eerste
filmvakopleiding in ons land werd op instigatie
en met financiële steun van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond ter hand genomen door een
speciaal daartoe in het leven geroepen afdeling
van het Nederlands Filminstituut.
Bij het ontwerpen van de leerprogramma's
heeft men zoveel mogelijk gebruik gemaakt van
de ervaring op buitenlandse filmscholen. Hoe
wel de gedoceerde stof zeer omvangrijk is, is
toch gestreefd naar efficiëntie en systematiek
en is vooral vermeden, dat het programma een
verzameling van technieken zou worden.
De opzet van de cursussen is daardoor zeer
17