20 0,50 per voorstellingoperateurs in het bezit van diploma A respectievelijk 6, 4,50, 3,75 per week en 0,40 per voor stelling en operateurs in het bezit van een practijkcertificaat respectievelijk f 4, 3,25, 2,50 per week en 0,25 per voor stelling. 6. Alle voor het in werking treden van de beschikking verleende vergunningen be treffende het afwijken van de in de Loon- regeling vermelde loonbedragen vervallen. Bij het einde van het verslagjaar was de be slissing van het College van Rijksbemiddelaars nog niet gevallen.*) Reeds in 1956 zijn vóór de totstandkoming van het Werktijdenbesluit voor Bioscopen door de werkgevers bezwaren ontwikkeld tegen de bepalingen in het ontwerp-besluit, die betrek king hadden op de verplichting van de bio scoopondernemers om hun personeel tenminste dertien zondagen per jaar vrij te geven. Aan deze bezwaren is destijds tegemoet geko men door het invoegen van een overgangsbe paling, waarin tot 1 juni 1961 afwijking van de genoemde verplichting werd mogelijk ge maakt. Uit de enquête, die de Sociale Commissie in het verslagjaar heeft ingesteld onder de bio scoopondernemers, is gebleken, dat deze ver plichting erop neerkomt, dat men remplac.an- ten moet aantrekken. Zeer weinigen blijken bereid te zijn hun zondag op te offeren, waarbij de geringe grootte van de beloning een belang rijke rol speelt. Degenen, die als remplagnt willen optreden, zijn in het algemeen niet vak bekwaam. De bioscoopondernemers in de klei nere plaatsen hebben met de grootste perso- neelsmoeilijkheden te kampen. De Sociale Commissie heeft aan de Staatssecre taris van Sociale Zaken verzocht in overweging te nemen de thans geldende dispensatieregeling te verlengen, waarbij werd opgemerkt, dat dit verzoek des te dringender blijkt, als men zich de toenemende personeelsschoarste realiseert. In de loop van het verslagjaar heeft de Staats secretaris in deze zaak nog geen beslissing ge nomen. Ook dit jaar trad de Commissie enige malen bemiddelend op in kwesties tussen werkgevers en werknemers. In het begin van 1961 verscheen de beslissing van het College van Rijksbemiddelaars, waarbij de nieuwe lonen met ingang van 1 december 1960 werden goed gekeurd. De Commissie bracht voorts adviezen uit aan het College van Rijksbemiddelaars over aan gevraagde dispensaties voor afwijking van de Loonregeling, en wel inzake de betaling van hogere lonen dan voorgeschreven. In de betrekkelijk korte duur van het bestaan van het Bedrijfspensioenfonds voor het Film en Bioscoopbedrijf, waaraan de deelneming voor werknemers in deze bedrijfstak krachtens ministeriële beschikking ingaande 1 januari 1958 verplicht is gesteld, is duidelijk de be hoefte aan een collectieve pensioenregeling als de onderhavige aangetoond. Zo werden einde 1960 door het fonds uitgekeerd 54 ouderdoms pensioenen, 12 weduwenpensioenen en 10 we zenpensioenen. Er waren toen ongeveer 1900 werknemers als deelnemers ingeschreven. Voor de totale pensioenpositie dient echter in aan merking te worden genomen, dat aan enige werkgevers dispensatie is verleend ten aanzien van de deelneming in het fonds, omdat zij op het ogenblik van het in werking treden van het fonds een tenminste gelijkwaardige pensioen regeling voor hun personeel bezaten dan wel hun regeling aan die van het fonds hebben aangepast. Het aantal werknemers, dat aan der gelijke gedispenseerde regelingen deelneemt, bedroeg ongeveer 550. In de Statuten en het Pensioenreglement wer den tijdens het verslagjaar enige wijzigingen aangebracht, waarvan vooral vermelding ver dient de regeling inzake premievrije deelne ming bij invaliditeit. Bovendien werd door een reglementswijziging de gunstige regeling defi nitief voor aanvullende pensioenuitkeringen boven het ouderdomspensioen ten behoeve van deelnemers, die van hun 50ste verjaardag tot 1 januari 1958 reeds in het film- en bioscoop bedrijf werkzaam waren. De hoogte der aan vullingen is afhankelijk gesteld van het aantal dienstjaren in kwestie. Tevens besloot het Bestuur van het fonds tot een uitbreiding van dit college in verband met het feit, dat, mede gezien het standpunt van de desbetreffende autoriteiten, de Unie van Werk nemers in de Filmproductie- en Televisiebe drijven als representatieve vertegenwoordiging van het georganiseerde bedrijfsleven in deze bedrijfstak kan worden beschouwd. De Unie werd met één lid, te weten Mr. J. C. F. Pons, in het Bestuur vertegenwoordigd, hetgeen mee bracht, dat ook het aantal werkgevers in het Bestuur met één, namelijk de heer W. J. F. van Ewijk, werd verhoogd. Wegens zijn uittreden

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1960 | | pagina 21