Hoofdbestuursarbeid 33 De werkzaamheid van het Hoofdbestuur wordt in algemene zin bepaald door artikel 14 der Statuten. Dit artikel geeft een uitvoerige op somming van de taken en rechtsbevoegdheden van het College. Hiertoe behoren het nemen van maatregelen en besluiten, zomede het uit vaardigen van voorschriften, waartoe het Hoofdbestuur krachtens Statuten, reglementen of besluiten van de algemene ledenvergaderin gen bevoegd is verklaard, en het doen van voor stellen aan de algemene ledenvergaderingen en de Ledenraad. Voorts is het Hoofdbestuur ingevolge genoemd artikel belast met de zorg voor de algemene belangen en de waardigheid van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf. Dit hoofdstuk vormt samen met de overige in dit jaarverslag behandelde onderwerpen een afspiegeling van de vele gewichtige problemen, waarvoor de bedrijfsorganisatie en haar hoog ste bestuurscollege zich in 1960 gesteld zagen. Hoewel tal van aangelegenheden ook in vroeger jaren wel aan de orde zijn geweest, is de be nadering hiervan in de loop der tijden funda menteel vaak volkomen veranderd. Daarenbo ven brengen politiek-economische, maatschap pelijke en culturele ontwikkelingen voor de organisatie even zovele nieuwe problemen met zich. Zo heeft het Hoofdbestuur in het verslagjaar met grote aandacht de snel verlopende inte gratie in het raam van de Europese Econo mische Gemeenschap gevolgd, die op den duur ook voor deze bedrijfstak verstrekkende ge volgen kan hebben en waarmede bij het or ganisatorische beleid ten zeerste rekening dient te worden gehouden. Deze integratie leidt automatisch ook tot een toenemend interna tionaal verkeer, waarvoor met name kan wor den verwezen naar het hoofdstuk „Buiten landse betrekkingen". De televisie schept even eens vraagstukken, waarmede de belangen van het film- en bioscoopbedrijf direct of indirect zijn gemoeid. De commerciële televisie werpt reeds nu haar schaduwen vooruit. De ver scherpte concurrentie heeft de behoefte doen ontstaan aan collectieve maatregelen op het ge bied van de reclame en heeft het lastenvraag- stuk een bijzonder accent verleend. Een ander opmerkelijk verschijnsel is de groeiende bete kenis van de Bond als centrale organisatie van werkgevers in het film- en bioscoopbedrijf. Het ligt voor de hand, dat de hier aangeduide kwesties, waaromtrent dikwerf intensief con tact met de overheid werd onderhouden, de vergaderingen van hei Hoofdbestuur voor een niet gering deel hebben beheerst. Steeds meer wordt het College geconfronteerd met het feit, dat de organisatorische arbeid, zelfs op punten die niet van essentieel belang schijnen te zijn, wordt doorkruist door de algemene vraagstuk ken waar hierboven op is gedoeld. Onder die omstandigheden wordt zeer veel van het in zicht en de kunde van de Hoofdbestuur der en gevraagd en dient het bestuursbeleid meer dan ooit te zijn afgestemd op de aan het Hoofd bestuur toevertrouwde zorg voor de algemene belangen van het film- en bioscoopbedrijf. In het Hoofdbestuur hadden bij het begin van 1960 zitting de heren Joh. Miedema, voorzitter; H. S. Boekman, vice-voorzitterR. Uges, secre taris; A. F. Wolf f, penningmeester; L. Groen, gedelegeerde; M. Desmet, D. J. van Leen, J. Nijland Jr. en J. P. M. A. Smulders, leden. Van de Hoofdbestuursleden waren aan de beurt van aftreden de heren H. S. Boekman, M. De smet en A. F. Wolff. De heren Boekman en Wolff werden weer candidaat gesteld in hun respectieve vacatures. De heer Desmet, de oud ste in jaren van de Hoofdbestuursleden, gaf er de voorkeur aan zijn functie neer te leggen. In zijn plaats werd candidaat gesteld Drs. J. A. M. Bouts te Geleen. Op de jaarlijkse algemene ledenvergadering, op 28 maart te Utrecht ge houden, werden de heren Boekman, Bouts en Wolff bij enkele candidaatstelling tot leden van het Hoofdbestuur benoemd. Kort na deze algemene ledenvergadering deed zicli de situatie voor, dat de heer Groen als lid van het Hoofdbestuur aftrad wegens be ëindiging van zijn werkzaamheden in het film- verhuurbedrijf. De heer Smulders besloot zijn zetel in het Hoofdbestuur beschikbaar te stel len met het oog op zijn nieuwe werkkring in het film- en bioscoopbedrijf. Voor de vacature van de heer Groen werden candidaat gesteld de heren W. Hemelraad te Amsterdam en C. S. Roem te 's-Gravenhage. Voor de vacature- Smulders werd candidaat gesteld de heer W. J. F. van Ewijk te Bussum. In de op 30 mei te Amsterdam gehouden buitengewone ledenver gadering werden de heer van Ewijk, bij en kele candidaatstelling, en de heer Roem tot nieuwe leden van het Hoofdbestuur gekozen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1960 | | pagina 34